ECLI:NL:RVS:2025:1122

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
202500903/1/A3 en 202500903/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 maart 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van [verzoekster] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op basis van de criteria in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024, waarbij de staatssecretaris zowel een objectief als subjectief criterium hanteert. De objectieve beoordeling wees uit dat [verzoekster] in het Justitieel Documentatie Systeem geregistreerd stond vanwege een eerdere veroordeling en een periode van preventieve hechtenis. De staatssecretaris oordeelde dat deze feiten een belemmering vormden voor de afgifte van de VOG, ondanks dat [verzoekster] in de periode tussen het strafbare feit en de veroordeling zonder problemen in de zorg had gewerkt.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard, en de voorzieningenrechter bevestigde deze uitspraak. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat niet was voldaan aan het subjectieve criterium voor de afgifte van de VOG. De voorzieningenrechter benadrukte dat het persoonlijke belang van [verzoekster] niet opwoog tegen het belang van de bescherming van de samenleving. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202500903/1/A3 en 202500903/2/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-­Nederland (hierna: de rechtbank) van 3 januari 2025 in zaken nrs. 24/7204 en 24/7205 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2024 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [verzoekster] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2024 heeft de staatssecretaris het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2025 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2025, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.H.U.S. Pütz, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Waar gaat deze zaak over?
2.       Op 17 mei 2024 heeft [verzoekster] een aanvraag ingediend voor een VOG. Die VOG heeft zij aangevraagd om de functie van Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG) bij Lead Healthcare ZZP Bemiddeling B.V. in Baarn te kunnen vervullen. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van de aanvraag de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (hierna: de beleidsregels). Daarin is bepaald dat als een aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) de staatssecretaris aan de hand van een objectief en een subjectief criterium bekijkt of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is. Bij de toetsing aan het objectieve criterium bekijkt de staatssecretaris of de justitiële gegevens, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Is daarvan sprake, dan zal de aanvraag in beginsel worden afgewezen. Bij het subjectieve criterium beoordeelt de minister, als is voldaan aan het objectieve criterium, of de omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt een terugkijktermijn in acht genomen die in beginsel vier jaar bedraagt en wordt verlengd met de feitelijke duur van een vrijheidsbeneming.
3.       De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard omdat binnen de terugkijktermijn in het JDS de volgende feiten zijn geregistreerd:
- [verzoekster] heeft in preventieve hechtenis gezeten van 26 juni 2023 tot 27 september 2023.
- Op 31 juli 2024 is [verzoekster] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 98 dagen en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis wegens poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Gelet op deze feiten is volgens de staatssecretaris aan het objectieve criterium voldaan. Toetsing aan het subjectieve criterium geeft de staatssecretaris geen aanleiding om toch aan [verzoekster] een VOG af te geven. Daarbij heeft de staatssecretaris de aard en de ernst van het delict, het beperkte tijdsverloop sinds het laatste justitiecontact en het belang van [verzoekster] bij afgifte van een VOG betrokken.
4.       Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan het objectieve criterium. Het geschil is beperkt tot de vraag of de staatssecretaris heeft mogen oordelen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
5.       De rechtbank heeft het door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard en heeft het volgende overwogen. [verzoekster] heeft geen gering delict gepleegd, wat blijkt uit de opgelegde straffen. Dat de opgelegde straf lager is dan de eis van de officier van justitie is niet relevant.
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van [verzoekster] dat het tijdsverloop in haar voordeel moet wegen. Het strafvonnis was op het moment dat het besluit op bezwaar werd genomen pas enkele maanden oud. Het is niet onredelijk dat de staatssecretaris het moment van de veroordeling als uitgangspunt neemt bij het bepalen van het verstreken tijdsverloop om te kunnen beoordelen of [verzoekster] ook goed gedrag laat zien als dit niet door strafrechtelijke kaders wordt beheerst. Dat zij in de periode tussen het strafbare feit en de veroordeling zonder problemen in de zorg heeft gewerkt, weegt om die reden niet zwaar.
Dat [verzoekster] volgens deskundigen goed gedrag heeft laten zien en dat de kans klein is dat zij opnieuw de fout ingaat werkt in haar voordeel, maar is niet doorslaggevend. De staatssecretaris heeft een eigen verantwoordelijkheid en mag de inschatting van het recidiverisico afwegen tegen het tijdsverloop sinds de veroordeling om het op waarde te toetsen. Dat leidt ertoe dat de overgelegde rapportages maar beperkt gewicht in de schaal leggen vanwege de nog maar recente veroordeling. [verzoekster] heeft sindsdien nog onvoldoende tijd gehad om goed gedrag te laten zien.
Duidelijk is dat [verzoekster] niet eerder de fout is ingegaan. Dat werkt in haar voordeel, maar weegt niet op tegen de ernst van het delict en het korte tijdsverloop sinds de veroordeling. Het persoonlijke belang dat zij inkomstenverlies lijdt doordat ze haar werk als verzorgende niet kan doen en nog geen ander werk heeft kunnen vinden, heeft de staatssecretaris afgewogen tegen het belang van de bescherming van de samenleving. De staatssecretaris heeft dit belang zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijke belang van [verzoekster].
Hoger beroep
6.       De gronden die [verzoekster] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [verzoekster] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zijn. De voorzieningenrechter kan zich zeker gelet op de ernst van het feit waarvoor [verzoekster] is veroordeeld, vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder r.o. 12-16 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Ook de voorzieningenrechter vindt de verstreken tijd sinds de veroordeling te kort. De voorzieningenrechter voegt daaraan nog toe dat de weigering om een VOG te verlenen niet betekent dat [verzoekster] nooit meer als VIG zal kunnen werken. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat de staatssecretaris ter zitting heeft verklaard dat zij zich kan voorstellen dat er meer mogelijkheden zijn om aan [verzoekster] een VOG te verlenen als
twee-derde deel van de terugkijktermijn is verstreken.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
8.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025
978