ECLI:NL:RVS:2025:1041

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
202202309/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Ruimte voor ruimte, Ottoland en Bleskensgraaf' vastgesteld door de raad van de gemeente Molenlanden

Op 12 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan 'Ruimte voor ruimte, Ottoland en Bleskensgraaf', dat op 8 maart 2022 door de raad van de gemeente Molenlanden is vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft de wijziging van bestemmingen op verschillende percelen in Ottoland en Bleskensgraaf, waarbij onder andere de bestemming van een perceel van 'Bedrijf' naar 'Wonen', 'Tuin' en 'Agrarisch met waarden' wordt gewijzigd. Appellanten, bewoners van Ottoland, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij bezwaren hebben tegen de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op een ander perceel en de gevolgen daarvan voor hun woonomgeving.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 juli 2024, waar de appellanten en de raad van de gemeente Molenlanden zijn verschenen. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de betrokkenen voldoende heeft afgewogen en dat er geen sprake is van vooringenomenheid of belangenverstrengeling. De appellanten hebben ook betoogd dat er onvoldoende inspraak is geboden en dat alternatieven voor de uitbreiding van de bedrijfsbestemming niet zijn onderzocht. De Afdeling heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

De uitspraak concludeert dat de beroepen van de appellanten ongegrond zijn en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden. De Afdeling heeft de beslissing van de raad om het bestemmingsplan vast te stellen bevestigd, waarmee de wijzigingen in de bestemmingen op de betrokken percelen zijn goedgekeurd.

Uitspraak

202202309/1/R3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Ottoland, gemeente Molenlanden,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Ottoland, gemeente Molenlanden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Molenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte, Ottoland en Bleskensgraaf" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 juli 2024, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. W.M. Janse, advocaat te Harderwijk, [appellant sub 2], bijgestaan door ir. A.A. van Beuzekom, en de raad, vertegenwoordigd door K.H. Wiersema en M. Krijgsman, zijn verschenen. Voorts zijn op die zitting Starburg Beheer B.V. (hierna: Starburg), vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [partij A], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en [partij B] als partijen gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 9 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan heeft betrekking op het perceel [locatie 1] in Ottoland, een klein deel van het perceel [locatie 2] in Ottoland, het perceel [locatie 3] in Ottoland en het perceel tegenover [locatie 4] in Bleskensgraaf.
De initiatiefnemers van het plan zijn Starburg, [partij B] en [partij A]. Een dochteronderneming van Starburg, [partij C]., exploiteert een transportbedrijf op het perceel [locatie 3] (hierna: het transportbedrijf). [partij B] is eigenaar van het perceel [locatie 1]. [partij A] is eigenaar van het perceel tegenover [locatie 4].
Onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom" waren de gronden op het perceel [locatie 1], met een oppervlakte van 10.133 m2, aangewezen voor de bestemming "Bedrijf". Daar was in het verleden een constructiebedrijf gevestigd. Dit bedrijf is intussen beëindigd en het plan wijzigt op het perceel de bedrijfsbestemming naar de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Agrarisch met waarden". Op het perceel [locatie 3] wordt de bestemming van 4.051 m2 aan gronden gewijzigd van "Agrarisch met waarden" naar de bestemming "Bedrijf". De totale oppervlakte van de gronden met de bestemming "Bedrijf" op de [locatie 3] wordt 8.624 m2. Verder maakt het plan de bouw mogelijk van één nieuwe woning op het perceel [locatie 1] en één nieuwe woning op het perceel tegenover [locatie 4].
3.       [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 5] in Ottoland. Hij is het voornamelijk niet eens met de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op het perceel [locatie 3]. Zijn woning staat op een afstand van ongeveer 100 m tot het perceel [locatie 3].
4.       [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 6] in Ottoland. Ook [appellant sub 2] heeft hoofdzakelijk bezwaren tegen de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op het perceel [locatie 3]. Zijn woning staat op een afstand van ongeveer 200 m van het perceel [locatie 3].
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Vooringenomenheid
6.       [appellant sub 2] betoogt dat er sprake is van belangenverstrengeling van de raad. Hij voert onder meer aan dat één van de initiatiefnemers, [partij B], wethouder ruimtelijke ordening was toen het principeverzoek is ingediend. Ook de ruime compensatie voor de bedrijfsgrond op het perceel [locatie 1] geeft een vermoeden van vooringenomenheid.
6.1.    In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft vastgesteld. Het feit dat één van de initiatiefnemers van het plan wethouder was ten tijde van het indienen van het principeverzoek, geeft geen blijk van vooringenomenheid van de raad of van een persoonlijk belang van de tot de raad behorende of daarvoor werkzame personen. Hetzelfde geldt voor de, volgens [appellant sub 2], te ruime compensatie.
Het betoog slaagt niet.
Inspraak
7.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad in het voortraject onvoldoende mogelijkheden voor inspraak heeft geboden. Volgens hem is er onder de noemer "participatie" alleen contact geweest met direct omwonenden, en niet met andere bewoners van de A.
7.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Nota van zienswijzen
8.       [appellant sub 2] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft beantwoord in de nota van zienswijzen geen compleet beeld geeft van wat er naar voren is gebracht in die zienswijzen. Dit is volgens hem in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
9.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar mogelijke alternatieven voor de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op de [locatie 3].
Als eerste voert [appellant sub 2] aan dat de raad geen alternatieve locaties heeft onderzocht waarnaar de industriële grond van het perceel [locatie 1] zou kunnen worden verplaatst. Een voorbeeld is het stuk agrarische grond tussen de Lubbertjesweg en de N216, dat in eigendom is van een ander transportbedrijf. Ook andere mogelijkheden zijn niet onderzocht.
Als tweede stelt [appellant sub 2] voor het transportbedrijf te verplaatsen naar Schelluinen-West. Volgens [appellant sub 2] heeft de gemeente Schelluinen-West specifiek ingericht voor middelgrote en grote transportbedrijven. Het transportbedrijf stelt dat verhuizen naar die locatie financieel niet haalbaar is, maar [appellant sub 2] trekt dat in twijfel. De broer van de transportondernemer is in 2016 met zijn bedrijf verhuisd naar Schelluinen-West en dat bedrijf loopt erg goed. Volgens [appellant sub 2] gaat het plan in tegen het eigen beleid van de gemeente om transportbedrijven te concentreren op Schelluinen-West.
Tot slot voert [appellant sub 2] aan dat het beter is als het transportbedrijf niet in de lengte de polder in gaat uitbreiden, maar in de breedte op grond achter het perceel [locatie 7]. Daarmee zou het bedrijf minder ver de polder in steken en in gelijke tred blijven met de bebouwing van het lint.
9.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
9.2.    Over de verplaatsing van de bedrijfsbestemming van de [locatie 1] naar het stuk agrarische grond tussen de Lubbertjesweg en de N216, overweegt de Afdeling dat dit geen alternatief is voor de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Het plan beoogt het transportbedrijf op de [locatie 3] meer ruimte te bieden door de bedrijfsbestemming uit te breiden. Met het voorstel van [appellant sub 2] kan dat doel niet worden bereikt, omdat niet het transportbedrijf op de [locatie 3] maar een ander transportbedrijf een grotere bedrijfsbestemming zou krijgen. De raad heeft dit voorstel daarom niet in zijn besluitvorming hoeven betrekken.
9.3.    Over de mogelijkheid het transportbedrijf te verplaatsen naar Schelluinen-West stelt de raad dat dat zou leiden tot verlies aan werkgelegenheid in Ottoland. Ook zou het nadelig zijn voor werknemers die nu lopend of met de fiets naar het werk gaan. Verder zou het bedrijf binding verliezen met zijn klanten en de lokale gemeenschap. Ook stelt de raad dat verhuizing financieel niet haalbaar is voor het bedrijf en kapitaalvernietiging zou zijn. De raad acht verplaatsing van het transportbedrijf naar Schelluinen-West daarom niet wenselijk.
De Afdeling overweegt dat de raad dit door [appellant sub 2] voorgestelde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
9.4.    Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat het transportbedrijf achter de [locatie 7] had moeten uitbreiden, stelt de raad dat dit in de voorfase is onderzocht maar minder wenselijk is geacht. Volgens de raad past het beter in het landschap om in de lengte uit te breiden dan in de breedte. Daarmee worden zichtlijnen beter behouden. Ook de voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing, neergelegd in artikel 4.4.2 van de planregels, zorgt ervoor dat dit beter is dan het aangedragen alternatief.
De Afdeling overweegt dat de raad dit door [appellant sub 2] voorgestelde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
9.5.    Gelet op de voorgaande overwegingen komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad de voor- en nadelen van de door [appellant sub 2] aangedragen alternatieven, voor zover de raad deze alternatieven bij de besluitvorming moest betrekken, voldoende heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Stiltegebied
10.     [appellant sub 1] betoogt dat de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op de [locatie 3] geen rekening houdt met het nabij gelegen stiltegebied. Uit het akoestische onderzoek volgt dat het geluidsniveau op gevoelige geluidsobjecten ruim boven de 40 dB(A) bedraagt. Dit terwijl er volgens de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom" geen nieuwe ontwikkelingen worden toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten.
10.1.  De Afdeling stelt vast dat de planlocaties niet binnen een in de Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsverordening) aangewezen stiltegebied liggen. De planlocaties liggen ook niet binnen de aanduiding "milieuzone-stiltegebied" in het plan "Buitengebied Graafstroom". De regels van de Omgevingsverordening en van het plan "Buitengebied Graafstroom" over stiltegebieden zijn alleen van toepassing binnen de grenzen van de stiltegebieden.
10.2.  De Afdeling komt daarom tot het oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen aanleiding bestaat om te onderzoeken of het geluidsniveau in het stiltegebied wordt aangetast.
Het betoog slaagt niet.
Provinciaal beleid
11.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met provinciaal beleid. De bedrijfsgrond op de [locatie 3] wordt nu bijna twee keer zo lang en zal daardoor verder de polder in steken. Het plan creëert volgens hem onherstelbare schade aan het veen(weide)landschap, wat in strijd is met de volgende richtpunten uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsvisie):
"- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden;
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders;
- Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar."
11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de door [appellant sub 2] genoemde richtpunten uit de Omgevingsvisie. De verkavelingspatronen en lengtesloten blijven behouden, waardoor de ontwikkelingen rekening houden met deze kenmerkende landschapselementen. Dat de bedrijfsbestemming verder de polder in komt te liggen, betekent niet dat het voorliggende plan in strijd is met de Omgevingsvisie, temeer omdat er geen sprake is van het plaatsen van nieuwe bebouwing in de veenweidepolder op de locatie [locatie 3]. Daarnaast wordt door de bedrijfsuitbreiding naar achteren te laten plaatsvinden, aangesloten bij de lange verkavelingspatronen en lengtesloten. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is dit ook toegelicht.
11.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie. [appellant sub 2] heeft niet concreet aangevoerd waarom het plan in strijd is met de door hem genoemde richtpunten. Gelet op de toelichting van de raad heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan op dit punt in overeenstemming is met de Omgevingsvisie.
Het betoog slaagt niet.
Ruimtelijke gevolgen
Verkeersbewegingen transportbedrijf
12.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de uitbreiding van het bedrijfsterrein op de [locatie 3] zal leiden tot een onaanvaardbare toename aan (vracht)verkeer op de A. Zij voeren aan dat de raad dit onzorgvuldig heeft onderzocht. De raad heeft bij de berekeningen van de verkeersgeneratie namelijk verkeerde uitgangspunten gehanteerd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het bundelen van bedrijfsactiviteiten van het transportbedrijf op de [locatie 3] zal leiden tot een efficiëntere bedrijfsvoering en daardoor tot minder verkeersbewegingen. [appellant sub 2] voert in dit kader ook aan dat de raad de verkeersgeneratie vanaf de [locatie 3] ten onrechte heeft berekend door middel van het brutovloeroppervlak (hierna: het bvo) van de bedrijfsbebouwing op het perceel. In plaats daarvan had gerekend moeten worden met de oppervlakte van het gehele bedrijfsperceel. Uit het akoestische onderzoek van 10 juni 2021 blijkt namelijk dat de voertuigen slechts gebruik maken van de bebouwing op het terrein voor onderhoud, tanken en wassen. Gezien de aard van het transportbedrijf moet verwacht worden dat een uitbreiding van het bedrijfsterrein met meer dan 4.000 m2 zal leiden tot meer verkeersbewegingen.
12.1.  De raad heeft bij het bepalen van de verkeersgeneratie de kencijfers en uitgangspunten uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: de CROW-publicatie) gebruikt. Een transportbedrijf is in deze CROW-publicatie genoemd onder de categorie "bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief". Voor deze categorie geldt in het buitengebied een minimale en maximale verkeersgeneratie, inclusief vrachtverkeer, van respectievelijk 3,9 en 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. De raad heeft voor de berekening van de verkeersgeneratie van het transportbedrijf echter aangesloten bij een andere categorie van de CROW-publicatie met een hogere verwachte verkeersgeneratie per 100 m2 bvo, te weten de categorie "bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief". Deze categorie kent een minimale en maximale verkeersgeneratie, inclusief vrachtverkeer, in het buitengebied van onderscheidenlijk 9,1 en 10,9 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij hiervoor heeft gekozen vanwege de hoeveelheid bewegingen en werknemers op de [locatie 3]. De raad heeft hiermee beoogd een representatievere voorstelling van de feitelijke omstandigheden te geven. De raad heeft daarom een verkeersgeneratie van 10 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo aangehouden.
Op basis van dit kencijfer heeft de raad berekend dat het plan geen toename aan verkeersbewegingen vanaf de [locatie 3] als gevolg heeft. Dit komt doordat de maximaal bebouwde oppervlakte van het perceel [locatie 3] met dit plan niet wijzigt. Op grond van artikel 4.2.3 in samenhang met artikel 4.1.2, onder d, van de regels van het vorige plan "Buitengebied Graafstroom", geldt voor het perceel [locatie 3] een maximaal bebouwde oppervlakte van 1.111 m2. Onder het voorliggende plan geldt op grond van artikel 4.2.2, onder b, van de planregels ook een maximaal bebouwde oppervlakte van 1.111 m2. Het berekende aantal verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsbestemming is daarmee onder beide plannen 111,1 per etmaal.
12.2.  In geschil is of de verkeersgeneratie van het transportbedrijf wel berekend kon worden aan de hand van het aantal m2 bvo of dat de raad aanleiding had moeten zien om de verkeersgeneratie op een andere manier te berekenen waarbij meer gewicht wordt toegekend aan de oppervlakte van de bedrijfsgronden op het perceel.
12.3.  De aanbevelingen uit de CROW-publicatie worden in de praktijk veelvuldig gehanteerd en berusten op (wetenschappelijk) onderzoek. De Afdeling is daarom van oordeel dat de CROW-publicatie in beginsel een geschikt middel is om de verkeersgeneratie van een bedrijf te berekenen. Dit is anders als een derde-belanghebbende door het overleggen van een rapport van een deskundig te achten persoon of instantie concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de representativiteit van een op basis van de uitgangspunten van de CROW-publicatie tot stand gekomen berekening naar voren heeft gebracht.
12.4.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om af te wijken van de systematiek van de CROW-publicatie, waarbij de verkeersgeneratie van een bedrijf in de categorie "bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief" wordt bepaald aan de hand van het aantal m2 bvo. Het feit dat de bebouwing op het perceel alleen gebruikt wordt voor onderhoud, tanken en wassen van de voertuigen, betekent namelijk niet dat de verkeersgeneratie van het bedrijf niet berekend kan worden door middel van het aantal m2 bvo.
12.5.  De raad mocht daarom uitgaan van een verkeersgeneratie van 10 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo om de verkeersgeneratie vanaf de [locatie 3] als gevolg van het plan vast te stellen. Omdat, zoals geconcludeerd onder 12.1, het plan geen toename aan verkeersbewegingen vanaf de [locatie 3] als gevolg heeft, komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename aan verkeersbewegingen vanaf de [locatie 3].
Het betoog slaagt niet.
Gevolgen toename verkeersbewegingen
13.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan door de toename aan vrachtverkeer zal leiden tot verschillende vormen van overlast en schade. Zij voeren aan dat een toename aan vrachtverkeer zal leiden tot een onaanvaardbare toename aan indirecte geluidhinder, trillingsschade, een onveilige verkeerssituatie en laagfrequent geluid.
Gelet op deze overlast voert [appellant sub 2] aan dat de raad de mogelijkheid een nieuwe ontsluitingsweg te creëren via de Klokbekerweg naar de N216 had moeten onderzoeken.
13.1.  De Afdeling komt tot het oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde vormen van overlast en schade als gevolg van een toename aan vrachtverkeer op de A. Gelet op het oordeel onder 12.5 leidt het plan namelijk niet tot een toename aan verkeersbewegingen vanaf de [locatie 3] waardoor deze vormen van overlast en schade ook niet zullen toenemen. De raad heeft daarom ook geen onderzoek hoeven doen naar een nieuwe ontsluitingsweg.
De betogen slagen niet.
Overig
14.     De overige beroepsgronden, waaronder de beroepsgronden over de kwaliteitsverbetering door "verplaatsen" van de bedrijfsbestemming en het afnemen van het aantal verkeersbewegingen vanaf het perceel [locatie 1], geven geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan moet worden vernietigd.
Hiervoor is van betekenis dat de kwaliteitsverbetering door het "verplaatsen" van de bedrijfsbestemming een reden is geweest voor de raad om medewerking te verlenen aan het plan, maar dat de raad zich, gelet op wat is overwogen onder 12 tot en met 13.1, ook zonder het argument van de kwaliteitsverbetering op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De betogen slagen niet.
Conclusie
15.     De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. C.H. Bangma en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
288-1076
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:4
1.       Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2.       Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
Artikel 2.4
1.       Stiltegebieden zijn gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 6 in bijlage II.
2.       Gedeputeerde staten maken de begrenzing van stiltegebieden tevens op uniforme wijze kenbaar door een daartoe strekkende aanduiding ter plaatse.
Bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte, Ottoland en Bleskensgraaf"
Artikel 4.1.1 Algemeen
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       Niet-agrarische bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 van de in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede bedrijven die daarmee naar aard en invloed op het milieu en woon- en leefklimaat vergelijkbaar zijn;
b.       Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf", tevens een transportbedrijf met dien verstande dat de stalling van vrachtwagens met koelinstallaties niet is toegestaan;
c.       Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, perceelsontsluitingen, verharding, in- en uitritten, laad- en los-, speel-, nuts- en parkeervoorzieningen, straatmeubilair, water, bruggen, dammen, duikers en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Artikel 4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen dient aan de volgende regels voldaan te worden:
a.       Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding "bouwvlak"
b.       Het bebouwde oppervlakte van gebouwen (incl. de bedrijfswoning en bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen) bedraagt maximaal 1111 m2;
[…]
Bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom"
Artikel 4.1.1 Algemeen
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
b.       niet-agrarische bedrijven, conform de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in 4.1.2 onder d;
[…]
Artikel 4.1.2
[…]
d.       Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduiding, zoals opgenomen in de kolom 'Aanduiding' en 'Betekenis', uitsluitend toegestaan de niet-agrarische bedrijven genoemd in de navolgende Staat van niet-agrarische bedrijven:
[…]
[…]
Artikel 4.2.2 Bouwvlak
Indien binnen een bestemmingsvlak een aanduiding "bouwvlak" is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".
Artikel 4.2.3 Bebouwde oppervlakte
De in de Staat van agrarisch verwante bedrijven en agrarische hulp- of nevenbedrijven (4.1.2 onder c) en in de Staat van niet-agrarische bedrijven (4.1.2 onder d) aangegeven bebouwde oppervlakte van gebouwen (incl. de bedrijfswoning en bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen) mag niet worden overschreden.
Artikel 28.2.2 Stiltegebied
Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - stiltegebied" zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat onderstaande functies niet zijn toegestaan:
a.       Lawaaisporten
b.       Nieuwvesting van intensieve recreatie
c.       Nieuwvesting van niet niet-agrarische bedrijvigheid
d.       Laagvliegbewegingen
Een geluidsrapport dient te worden overlegd wanneer nieuwe functie zijn gepland binnen het stiltegebied.