202404676/1/R4.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Arnhem,
appellante,
en
de raad van de gemeente Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Chw Schuytgraaf, veegplan 2017, herziening velden 26 en 27 & reparaties en detaillering’ gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 29 januari 2025, waar [appellante], bijgestaan door [persoon] en door mr. A.A.M. van Hoorn, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.K. Maessen en M. Knaapen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan ziet op drie gebieden in de wijk Schuytgraaf in Arnhem. Het maakt onder meer de ontwikkeling van 198 woningen mogelijk in de velden 26 en 27, aan de zuidrand van de wijk. Het bevat ook enkele reparaties en detailleringen. Ten slotte beoogt het plan voor het Noordereiland de bebouwingsmogelijkheden in lijn te brengen met de rest van Schuytgraaf.
[appellante] woont aan het [locatie], op het perceel met de kadastrale aanduiding AHM05-AF-3770. Volgens haar leidt het bestemmingsplan ertoe dat vergunde bebouwing op haar perceel illegaal wordt.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Zijn ten onrechte een overkapping en een berging niet opgenomen op de plankaart?
4. [appellante] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie op haar perceel. Op dat perceel staat een vergunde overkapping en die had moeten worden opgenomen op de plankaart. Ook is er geen rekening gehouden met een vergunde berging die nog niet is gerealiseerd.
4.1. De raad heeft toegelicht hoe deze situatie is ontstaan. Op 24 september 2015 is een vergunning verleend voor het bouwen van een woning met bijgebouwen op het perceel van [appellante]. Op de inrichtingsschets bij de aanvraag staan drie bijbehorende bouwwerken: twee bergingen van elk 2x3 m en een overkapping van 4x6 m. Uit een luchtfoto uit 2019 blijkt dat één van de bergingen en de overkapping zijn gerealiseerd. Die waren ook toegestaan op grond van het bestemmingsplan ‘Schuytgraaf, veegplan 2017’ dat op dat moment gold.
In 2020 is, in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Schuytgraaf, veegplan 2017, herziening velden 6 en 11 & beheer’, geïnventariseerd aan de hand van omgevingsvergunningen welke bebouwing aanwezig was op het Noordereiland en zijn op basis daarvan bouwvlakken ingetekend. Ook zijn toen landschappelijke zones opgenomen met de dubbelbestemming ‘Waarde-Landschap’, wat onder meer tot doel had de vergunningsvrije bebouwingsmogelijkheden te beperken. Met het plan dat in deze zaak aan de orde is, is dit nader uitgewerkt.
De raad wijst erop dat de twee bergingen zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan dat in deze zaak in geschil is, omdat deze binnen het bouwvlak vallen. Maar de raad erkent dat dit niet geldt voor de overkapping. Op het deel van het perceel waar deze overkapping staat, geldt op grond van dit plan de dubbelbestemming ‘Waarde-Landschap’. Op grond van artikel 32.4.1 van de planregels mag op deze gronden niet worden gebouwd. De raad erkent echter dat de overkapping positief bestemd had moeten worden, omdat die al in 2020 aanwezig was. De raad erkent dat het plan op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid.
4.2. Gezien deze gang van zaken moet de conclusie zijn dat het betoog van [appellante] slaagt. Het bestemmingsplan is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. Het vaststellingsbesluit van 12 juni 2024 dient te worden vernietigd, maar enkel voor zover het betreft het perceel van [appellante], kadastraal nr. AHM05-AF-3770.
De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Ten slotte wijst de Afdeling erop dat, nu de vernietiging van het bestemmingsplan is beperkt tot dit ene perceel, het plan voor het overige onherroepelijk wordt. Dat geldt dus ook voor de velden 26 en 27. De Afdeling benoemt dit expliciet, omdat de raad op de zitting heeft gezegd dat de realisatie van de woningbouw op die velden voor hem van groot belang is.
6. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Arnhem van 12 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Chw Schuytgraaf, veegplan 2017, herziening velden 26 en 27 & reparaties en detaillering’, voor zover het betreft het perceel, kadastraal nr. AHMOS-AF-3770;
III. draagt de raad van de gemeente Arnhem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Arnhem tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten bij [appellante] tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Arnhem aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.M. Jacquemijns, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jacquemijns
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025