202302402/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2023 in de zaken nrs. 21/7222, 21/7223 en 21/7449 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen gestalde voertuigen aan het Willem Dreespark in Den Haag afgewezen.
Bij twee onderscheiden besluiten van 8 juli 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een reclamebord bij het Willem Dreespark in Den Haag toegewezen en een verzoek om handhavend op te treden tegen een bouwplaats op het grasveld aan het Willem Dreespark in Den Haag afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 7 juni 2021 en 8 juli 2021 gemaakte bezwaren gegrond verklaard voor zover die zien op de dwangsombedragen en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 12 februari 2025 behandeld, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. van Ommeren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft het college op 19 januari 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen een bouwplaats op het grasveld aan het Willem Dreespark. Op 4 februari 2021 heeft [appellant] het college verzocht om handhavend op te treden tegen een reclamebord dat geplaatst is in de nabijheid van het Willem Dreespark. Ten slotte heeft [appellant] het college op 9 april 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg van een parkeerterrein aan het Willem Dreespark. Het college heeft de verzoeken van 19 januari en 9 april 2021 afgewezen. Volgens het college vinden de activiteiten die [appellant] graag beëindigd wil hebben plaats op een niet openbare weg. Handhaving tegen deze activiteiten doorkruist het stelsel van de Wegenwet. Het college heeft het handhavingsverzoek van 4 februari 2021 wel toegewezen. Voor alle drie de verzoeken is een dwangsom verbeurd omdat het college te laat heeft beslist.
2. [appellant] is het in alle drie de zaken niet eens met de hoogte van de vastgestelde dwangsom en heeft daarom bezwaar ingesteld. Hij heeft het college verder verzocht hem te horen. Het college heeft de bezwaren van [appellant] gegrond verklaard voor zover die zien op de dwangsommen en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen het parkeerterrein op goede gronden heeft gehandhaafd. Het parkeerterrein aan het Willem Dreespark is volgens de rechtbank namelijk geen openbare weg en het college heeft daarom geen bevoegdheid om handhavend op te treden. Ook is de rechtbank van oordeel dat [appellant] door het college voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Het college heeft daarom de hoorplicht niet geschonden, aldus de rechtbank.
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.1. De stelling, dat op basis van de kadastrale gegevens kan worden vastgesteld dat het (parkeer)terrein waar de voertuigen staan gestald, behoort tot de openbare weg, heeft [appellant] pas op zitting naar voren gebracht. Het pas op de zitting in hoger beroep naar voren brengen van deze stelling die is onderbouwd met gegevens die niet eerder in het geding zijn aangebracht, is in strijd met de goede procesorde. De Afdeling heeft de desbetreffende stelling daarom buiten beschouwing gelaten.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
735-1147