202302337/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2023 in zaak nr. 21/7448 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 12 februari 2025 behandeld, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. van Ommeren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft het college op 27 november 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een bouwlift in het Willem Dreespark in Den Haag. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Volgens het college hangt deze bouwlift namelijk boven particuliere grond en daarom bestaat er geen reden om handhavend op te treden. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft [appellant] niet alleen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de besluitvorming van het college, hij heeft ook aangevoerd dat het college hem ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van het door hem gemaakte bezwaar.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving op goede gronden heeft afgewezen. Het college mocht er volgens de rechtbank verder van afzien om [appellant] te horen in de bezwaarfase, omdat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de aangevoerde bezwaren niet zouden kunnen leiden tot een ander besluit.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4. De Afdeling voegt daaraan toe dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, uit de uitspraak van 27 april 2000, ECLI:NL:RVS:2000:6, niet kan worden afgeleid dat de bouwlift boven openbare weg hangt en het college daarom wel handhavend kan optreden. In deze uitspraak is geoordeeld dat dit deel van de weg aan het Willem Dreespark in Den Haag is aan te merken als openbare weg is in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Maar zoals de Afdeling ook heeft overwogen in haar uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4399, volgt daaruit niet zonder meer dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het plaatsen van containers op die weg. Dat mag het college alleen als het stelsel van de Wegenwet en de daarin vervatte waarborgen voor de rechthebbenden niet worden doorkruist. In die uitspraak kwam de Afdeling tot het oordeel dat het parkeerterrein geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet en dat het college daarom niet bevoegd om handhavend op te treden. Er is geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving tegen de bouwlift op goede gronden heeft afgewezen. 5. [appellant] voert, tot slot, tevergeefs aan dat hij gehoord had moeten worden door de adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Den Haag. Het college hoefde [appellant] niet te horen in de bezwaarfase. De Afdeling onderschrijft wat de rechtbank hierover heeft geoordeeld. Omdat het college ervan mocht afzien [appellant] te horen komt de Afdeling niet toe aan een beoordeling van wat [appellant] heeft aangevoerd over wie er al dan niet toe bevoegd was hem te horen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
735-1147