202404736/1/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juni 2024 in zaak nr. 23/6745 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Toeslagen (voorheen: de Belastingdienst/Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen een bedrag van € 2.891,00 van [appellant] teruggevorderd.
Bij besluit van 5 september 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Sallé, advocaat in Ermelo, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft in 2018 en 2019 voorschotten huur- en zorgtoeslagen ontvangen. Omdat na definitieve berekening is gebleken dat zijn inkomen te hoog is, moet [appellant] de voorschotten ten bedrage van € 4.555,00 terugbetalen. Op 7 februari 2020 heeft de Dienst Toeslagen een betalingsregeling getroffen met [appellant], waarbij hij € 184,00 per maand moet betalen.
2. Omdat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn maandelijkse betalingsverplichting, heeft de Dienst Toeslagen, bij besluit van 10 januari 2023, de betalingsregeling beëindigd en het volgens de Dienst Toeslagen op dat moment nog openstaande bedrag van € 2.891,00 in één keer van [appellant] teruggevorderd.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep
4. In hoger beroep stelt [appellant] het oordeel van de rechtbank over de bedragen, genoemd in het besluit van 5 september 2023, en het nog te betalen bedrag van € 2.891,00 ter discussie.
5. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat zowel de hoogte van de te veel ontvangen toeslagen over 2018 en 2019, als de hoogte van het maandbedrag van de betalingsregeling in rechte vast staan en daarom in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen.
6. De Afdeling onderschrijft verder het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.2 dat uit artikel 7, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat een betalingsregeling komt te vervallen als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Omdat vaststaat dat [appellant] het maandelijks overeengekomen bedrag niet heeft betaald, heeft hij zich niet gehouden aan de voorwaarden van de betalingsregeling. De Dienst Toeslagen heeft daarom terecht het besluit genomen dat de persoonlijke betalingsregeling vervalt. Tussen partijen is weliswaar niet in geschil dat [appellant] gedurende zekere tijd op eigen initiatief maandelijks een lager bedrag dan € 184,00 heeft overgemaakt en dat de Dienst Toeslagen daartegen toen niet onmiddellijk bezwaren heeft geuit, maar [appellant] mocht er niet op vertrouwen dat hij daarmee voldeed aan de voorwaarden van de betalingsregeling van 7 februari 2020.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
8. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
284-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 16
[…]
5. De Dienst Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.
[…]
Artikel 31
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 7. Uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen
1. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 20 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
2. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een bestuurlijke boete te betalen in maandelijkse termijnen van € 20 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
3. De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen. Indien een verrekening als bedoeld in de vorige volzin plaats vindt, wordt het totaal van de maandelijks aan de belanghebbende uit te betalen bedragen met ten hoogste € 20 verminderd.
4. Een betaling van de terugvordering of bestuurlijke boete in maandelijkse termijnen eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering of bestuurlijke boete geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering of bestuurlijke boete betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 20 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste, tweede en derde lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 20 verlangen.
5. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn een of meer terugvorderingen of bestuurlijke boetes overeenkomstig de voorgaande leden te betalen kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
[…]