202306917/2/A3.
Datum uitspraak: 8 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023 in zaken nrs. 22/2207, 22/2208 en 22/4169 in de gedingen tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te Amsterdam
en
het college.
Procesverloop
1. Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft het college een verkeersbesluit genomen waarbij een ligplaatsverbod is ingesteld.
Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college het verzoek van [wederpartijen] om het bestemmingsplan 'Borneo, Sporenburg en Rietlanden' te handhaven afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 10 december 2021 heeft het college het verzoek van [wederpartijen] tot handhaving op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2022 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartijen] tegen de besluiten op bezwaar ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 17 maart 2022 en 26 juli 2022 vernietigd en het college opgedragen om binnen 12 weken nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartijen] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartijen] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 30 november 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Chaouki, H.J. de Groot, W.A. Brink en J.F. Kruijt, en [wederpartijen], bijgestaan door mr. P.A. Willemsen, advocaat te Gorinchem, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst en het college en [wederpartijen] tot 1 maart 2024 de gelegenheid geboden er samen uit te komen.
[wederpartijen] hebben bij brief van 29 februari 2024 de Afdeling laten weten dat het niet is gelukt om tot een oplossing te komen.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een tweede zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartijen] wonen op een woonboot aan het adres [locatie] in Amsterdam. Op ongeveer achttien meter van hun woonboot ligt een steiger van de gemeente Amsterdam. Deze steiger wordt onder meer gebruikt om te recreëren en van daar af in het water te zwemmen. Op verzoek van het stadsdeel Oost heeft het college een verkeersbesluit genomen dat dit mogelijk maakt. [wederpartijen] hebben last van het geluid dat de gebruikers van de steiger maken. Zij willen dat de steiger niet kan worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en zijn om die reden tegen het verkeersbesluit. Ook vinden [wederpartijen] dat het recreatieve gebruik van de steiger in strijd is met het bestemmingsplan en de APV. Daarom hebben zij het college verzocht om die beide te handhaven. Overleg tussen het college en [wederpartijen] over verplaatsing van hun woonboot naar een andere locatie heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid.
Wat vindt de rechtbank?
2. De rechtbank heeft [wederpartijen] gelijk gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het college, in alle zaken, de besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd. Het college moet van de rechtbank nieuwe besluiten nemen en daarbij rekening houden met wat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende is ingegaan op de belangen van [wederpartijen]. Daarnaast is het college volgens de rechtbank uitgegaan van een onjuiste uitleg van bepalingen in de APV en het bestemmingsplan.
Verzoek om een voorlopige voorziening van het college
3. Het college verzoekt de voorzieningenrechter om geen nieuwe besluiten op bezwaar te hoeven nemen totdat in de bodemprocedure op zijn hoger beroep is beslist. Het college vindt dat de besluiten wel zorgvuldig zijn voorbereid en voldoende zijn gemotiveerd. Zowel de Scheepvaartverkeerswet als het bestemmingsplan als de APV zijn volgens het college correct toegepast. Er is dus geen reden om het gevraagde verkeersbesluit te weigeren en er zijn ook geen bevoegdheden om het bestemmingsplan en de APV te handhaven, aldus het college.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
- de conclusie
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van het college om een voorlopige voorziening te treffen gedeeltelijk toe. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit wat dat oordeel inhoudt en hoe hij tot dit oordeel komt.
- het verkeersbesluit en het besluit over de handhaving van het bestemmingsplan
5. Een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in hoger beroep over het verkeersbesluit en het besluit over de handhaving van het bestemmingsplan vergt in dit geval nader onderzoek waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure moeten plaatsvinden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van het college een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.
5.1. Tegenover het belang van het college om nog geen nieuwe besluiten te hoeven nemen, staat het belang van [wederpartijen]. Zij hebben er belang bij dat het college zo snel mogelijk nieuwe besluiten neemt om duidelijkheid te krijgen over de situatie ter plaatse mede gezien de naderende zomerperiode. Zij ervaren veel overlast van de zwemmers.
De voorzieningenrechter heeft deze belangen afgewogen en ziet aanleiding om het verzoek om de aangevallen uitspraak te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist af te wijzen voor wat betreft deze twee besluiten. Dat betekent dat het college wel op de bezwaren tegen het verkeersbesluit en de afwijzing van het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan moet beslissen. Wel bestaat aanleiding voor het treffen van een voorziening. De voorzieningenrechter zal voor het opnieuw beslissen op de bezwaren tegen deze twee besluiten in verband met de voortgang van de procedure een nadere termijn tot 1 juli 2024 geven. Deze nieuwe besluiten kunnen dan worden meegenomen in de bodemprocedure van het hoger beroep van het college en het incidenteel hoger beroep van [wederpartijen].
Verder bepaalt de voorzieningenrechter dat in het geval het college besluit het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan toe te wijzen, het dat besluit niet hoeft uit te voeren totdat op zijn hoger beroep is beslist.
- het besluit over de handhaving van de APV
6. De voorzieningenrechter heeft ernstige twijfel of het oordeel van de rechtbank over de toepasselijkheid van artikel 5.5 van de APV juist is. Het eerste lid van dat artikel luidt: "Het is verboden toestellen, geluidsapparaten of machines in werking te hebben, of anderszins handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht." De voorzieningenrechter betwijfelt of de steiger of het zwemmen zelf valt onder de categorie ‘anderszins handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht’. Anders dan de rechtbank ziet hij voor die interpretatie van dit artikellid onvoldoende ruimte in de toelichting daarvan.
De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om schorsing van de aangevallen uitspraak in zoverre toe.
Proceskosten
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het college heeft opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit om het verzoek om handhaving van de Algemene Plaatselijke Verordening af te wijzen;
II. bepaalt dat het college uiterlijk 1 juli 2024 opnieuw beslist op de bezwaren tegen de besluiten om een afmeerverbod in te stellen en om het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan af te wijzen;
III. bepaalt in het geval het college besluit het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan toe te wijzen, het dat besluit niet hoeft uit te voeren totdat op zijn hoger beroep is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024
290