202306944/1/R3 en 202306944/2/R3.
Datum uitspraak: 7 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
Werkgroep Leefomgeving Du Meelaan, gevestigd te Zoetermeer (hierna: de werkgroep),
appellant,
en
de raad van de gemeente Zoetermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwbouw Van Doomenplantsoen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de werkgroep beroep ingesteld.
De werkgroep heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 13 februari 2024, waar de werkgroep, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door P.A. Kamman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting MOTION Beweeg College, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 26 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Kortsluiting
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Het plangebied is gelegen aan het Van Doornenplantsoen in Zoetermeer. Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw schoolgebouw voor het MOTION Beweeg College (hierna: het MBC) en een nieuwe sporthal. De huidige locatie van deze school is namelijk sterk verouderd en te groot. Daarnaast is er een tekort aan sporthallen in Zoetermeer. Aan de gronden van het plangebied is de bestemming "Maatschappelijk" en de functieaanduiding "sporthal" toegekend. Het nieuwe schoolgebouw biedt ruimte aan maximaal 550 leerlingen.
4. De leden van de werkgroep wonen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] te Zoetermeer. Tussen hun woningen en het plangebied zijn een tramlijn en bebouwing gelegen. Deze bebouwing bestaat onder meer uit het oude schoolgebouw van het MBC en het gebouw van MBO Rijnland. De werkgroep betoogt dat door de verplaatsing van het MBC ongeveer 12 ha grond vrijkomt. Volgens haar is ten onrechte geen duidelijkheid verschaft over de herontwikkeling en herbestemming van deze gronden.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep
Participatie
6. De werkgroep betoogt dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is doorlopen, waardoor de belangen van de werkgroep niet zijn meegewogen. Hierover betoogt de werkgroep dat de gemeente weigert een gebiedsvisie op te stellen voor het hele gebied, waardoor geen zicht is op eventuele negatieve gevolgen voor de leefomgeving van de leden van de werkgroep. De gemeente heeft de vrijkomende kavels alleen aangeduid als "Prioriteiten". Dit klemt temeer, omdat de raad op 26 juni 2023 een motie heeft aangenomen waarin het college wordt opgedragen een gebiedsvisie op te stellen en een dergelijke visie wel is vastgesteld voor het Vernédepark. Door het ontbreken van de gebiedsvisie voor het hele gebied is de werkgroep misleid tijdens de participatie- en informatieavonden, aldus de werkgroep.
6.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan in overeenstemming met de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening is voorbereid, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. De werkgroep bestrijdt dit ook niet. Deze wetten verplichten niet tot het voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan vaststellen van de door de werkgroep bedoelde gebiedsvisie.
De voorzieningenrechter wijst er daarnaast op dat een ieder voorafgaand aan de vaststelling van het plan de mogelijkheid krijgt om, mondeling of schriftelijk, zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerpplan. Daarmee wordt volgens de wetgever voldoende ruimte geboden om een visie op het plan naar voren te brengen. De werkgroep heeft in dit geval van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat de werkgroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is verlopen.
Het betoog slaagt niet.
7. Overigens heeft de raad op de zitting toegelicht dat de gemeente bezig is met een parapluvisie voor onder meer het door de werkgroep bedoelde gebied. Hierbij zal de werkgroep worden betrokken, aldus de raad op de zitting.
Plangrens
8. De werkgroep betoogt dat met de verplaatsing van het MBC niet alleen nieuwbouw voor de school wordt verwezenlijkt, maar dat ook binnen de gemeente Zoetermeer de mogelijkheid wordt geschapen om een groot binnenstedelijk gebied te ontwikkelen en te herbestemmen. Door de verplaatsing van het MBC komt namelijk ongeveer 12 ha grond vrij. Er is geen enkele duidelijkheid verschaft over de herontwikkeling en herbestemming van deze vrijkomende gronden. Het is daarom onverantwoord en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om het bestemmingsplan vast te stellen, aldus de werkgroep.
8.1. De voorzieningenrechter vat deze grond zo op dat de werkgroep zich niet kan verenigen met de begrenzing van het plan.
8.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In wat de werkgroep heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Omdat nog onbekend is welke ontwikkelingen op de vrijkomende gronden zullen plaatsvinden, is er voor gekozen deze gronden nu niet in procedure te brengen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het niet eenvoudig is om deze gronden te ontwikkelen vanwege de milieuzoneringen van de school en de tramlijn, aldus de raad. Anders dan de werkgroep betoogt, is niet gebleken dat er tussen de vrijkomende gronden en de gronden van het plangebied een onlosmakelijke samenhang bestaat, waardoor deze niet konden worden gesplitst.
Voor zover de werkgroep bang is voor cumulatie van effecten van dit plan met nog andere mogelijke ontwikkelingen in het gebied, wijst de voorzieningenrechter erop dat bij de beoordeling van nieuwe plannen bij bijvoorbeeld het aspect verkeer rekening wordt gehouden met de effecten van al vastgestelde plannen.
Het betoog slaagt niet.
MER
9. De werkgroep betoogt dat er geen integrale MER is gemaakt voor de totale ontwikkeling van de vrijkomende gronden, terwijl het gaat om een grote ingreep in het stedelijk gebied met gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie en flora en fauna. Dat is in strijd met het motiveringsbeginsel, aldus de werkgroep.
9.1. Zoals hiervoor is overwogen, is nog onbekend welke ontwikkelingen zullen plaatsvinden op de vrijkomende gronden. De werkgroep heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling op deze locatie al ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorzienbaar was. Dit betekent dat voor de totale ontwikkeling van de vrijkomende gronden geen integrale MER hoefde te worden opgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
10. De werkgroep betoogt dat de woningen van de leden van de werkgroep extra zullen worden belast met doorgaand autoverkeer, omdat er slechts twee smalle toegangswegen richting het plangebied zijn.
10.1. In paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting is ingegaan op het autoverkeer. Daar is vermeld dat aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" de toename van het autoverkeer als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied is berekend. Bij die berekening is uitgegaan van het gebiedstype "schil centrum" en de stedelijkheidsgraad "zeer sterk stedelijk". Uit de berekening volgt dat de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, leiden tot een toename van de verkeersbewegingen van 299 per etmaal.
In paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting is vermeld dat het de verwachting is dat het omliggende wegennet over voldoende capaciteit beschikt om de verkeersaantrekkende werking van het plan op te vangen.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat de werkgroep heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich om die redenen niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot verkeersoverlast.
Het betoog slaagt niet.
11. De werkgroep betoogt dat er in de huidige situatie geen fietspad is voor de leerlingen van de aanwezige scholen. Dit leidt tot verkeersonveilige situaties.
11.1. In paragrafen 2.4.10 en 4.3.2 van de plantoelichting is ingegaan op het fietsverkeer. Het plangebied is direct gelegen langs een zogeheten verbindend fietsnetwerk. Dit maakt dat het plangebied voor gebruikers goed te bereiken is per fiets. De aanwezigheid van dit fietsnetwerk zorgt er ook voor dat omliggende voorzieningen in de directe omgeving en in de rest van Zoetermeer bereikbaar zijn. De aanwezigheid van dit fietsnetwerk zorgt verder voor een goede aansluiting op het hoofdfietsnetwerk.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in wat de werkgroep heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich om die redenen niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
12. De werkgroep betoogt dat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn om de toekomstige herontwikkeling en herbestemming van het plangebied te kunnen dragen. Aan het bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeren en Geluidsgevoelige objecten" is bovendien niet getoetst, aldus de werkgroep.
12.1. In artikel 6.1 van de planregels is bepaald dat in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen. De beoordeling of sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen vindt plaats aan de normen en eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiending van de aanvraag omgevingsvergunning. Ten tijde van de vaststelling van het plan golden de "Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels Zoetermeer 2019". De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerregeling van artikel 6.1 van de planregels voldoende borgt dat uitsluitend bouwplannen kunnen worden gerealiseerd die voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
12.2. Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de in het plan voorziene ontwikkelingen aan de orde zal komen, moet de raad bij de vaststelling van het bestreden plan wel al bekijken of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom zal de voorzieningenrechter hierna beoordelen of op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zal kunnen worden voorzien overeenkomstig artikel 6.1 van de planregels. Anders dan de werkgroep betoogt, hoeft dus niet te worden getoetst aan het bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeren en Geluidsgevoelige objecten".
12.3. In paragraaf 4.3.4 van de plantoelichting is ingegaan op het parkeren. Daar is een parkeerbalans opgenomen, waarin is uitgegaan van het voorlopig ontwerp van het plangebied en waarbij rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van de voorzieningen in de directe omgeving, zoals het huidige MBC, het Erasmuscollege en het MBO Rijnland. Volgens de parkeerbalans geldt een parkeerbehoefte van maximaal 231 parkeerplaatsen op het maatgevende moment (werkdagmiddag/werkdagochtend). In de directe omgeving van het plangebied zijn 309 parkeerplaatsen aanwezig, waardoor er voldoende ruimte is om de parkeerbehoefte van 231 parkeerplaatsen op te vangen, zo staat in de plantoelichting.
Op de zitting hebben de raad en het MBC toegelicht dat de bedoelde 309 parkeerplaatsen in eigendom zijn van de gemeente. Deze parkeerplaatsen worden nu gebruikt door onder meer het huidige MBC, het Erasmuscollege en het MBO Rijnland, aldus de raad en het MBC.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand hoeft te worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zal kunnen worden voorzien.
Het betoog slaagt niet.
Misbruik van bevoegdheid
13. De werkgroep betoogt tot slot dat de raad zijn bevoegdheid om een bestemmingsplan vast te stellen heeft misbruikt. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt namelijk een veel grote project verwezenlijkt, terwijl de raad stelt dat met het plan alleen een nieuw schoolgebouw wordt verwezenlijkt, aldus de werkgroep.
13.1. In artikel 3:3 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
13.2. Anders dan de werkgroep stelt, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met artikel 3:3 van de Awb heeft gehandeld. Dat de raad er voor heeft gekozen voor nu te volstaan met het vaststellen van het bestemmingsplan voor de nieuwbouw van het MBC, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daarmee zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is verleend.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.
15. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024
926