ECLI:NL:RVS:2024:966

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
202305337/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie collegegeld en financiële ondersteuning bij studievertraging door hersenschudding

In deze zaak heeft het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft het verzoek van [appellant] om restitutie van collegegeld voor de periode van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023 afgewezen. [appellant] heeft een hersenschudding opgelopen op 27 maart 2022, wat zijn studiebelastbaarheid heeft beïnvloed. Hij heeft gedurende het studiejaar 2021-2022 en 2022-2023 geen college kunnen volgen, maar heeft zich niet uitgeschreven in de hoop snel te herstellen. Het CvB heeft het verzoek om restitutie afgewezen, onder verwijzing naar de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), die geen mogelijkheid biedt voor restitutie of vermindering van collegegeld in de situatie van [appellant].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de WHW bepaalt dat studenten collegegeld verschuldigd zijn voor de periode van inschrijving. Artikel 7.43 van de WHW stelt dat een student voor elk studiejaar dat hij is ingeschreven, het wettelijk collegegeld is verschuldigd. De Afdeling concludeert dat [appellant] geen recht heeft op restitutie of vermindering van collegegeld, omdat zijn situatie niet onder de uitzonderingen valt die in de WHW zijn vastgelegd.

Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat [appellant] ook geen recht heeft op financiële ondersteuning op basis van artikel 7.51 van de WHW, omdat de bijzondere omstandigheid zich heeft voorgedaan na de periode waarin hij aanspraak kon maken op een prestatiebeurs. De Afdeling heeft geoordeeld dat het CvB terecht het verzoek van [appellant] heeft afgewezen en dat er geen proceskosten hoeven te worden vergoed.

Uitspraak

202305337/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
en
het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft (hierna: het CvB,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 5 maart 2024 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter;
griffier: mr. M.M. Mercelina.
Verschenen:
[appellant];
het CvB, vertegenwoordigd door mr. S.M.M. Meijer, en vergezeld van mevrouw S. Boger, procesmanager van het profileringsfonds.
Bij beslissing van 13 juli 2023 heeft het CvB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep richt zich tegen deze beslissing. De Afdeling heeft het beroep voor het eerst op zitting behandeld op 4 december 2023. Het lid van de enkelvoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting toen geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen samen tot een oplossing te komen en, indien mogelijk, daar afspraken over te maken. Het CvB heeft bij e-mail van 3 januari 2024 laten weten dat dit niet is gelukt en de Afdeling verzocht alsnog inhoudelijk te beslissen op het door [appellant] ingestelde beroep. Op 5 maart 2024 heeft er op verzoek van [appellant] een nadere zitting plaatsgevonden. De Afdeling heeft het onderzoek  ter zitting vervolgens gesloten.
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.
Motivering
1.       [appellant] heeft op 27 maart 2022 een hersenschudding opgelopen en dit heeft invloed (gehad) op zijn studiebelastbaarheid. Hij heeft tussen 1 april 2022 en 31 maart 2023 geen college kunnen volgen en hij heeft zijn studie weer gedeeltelijk hervat sinds 1 april 2023. Omdat [appellant] steeds in de hoop verkeerde snel te herstellen, heeft hij zich niet uitgeschreven voor studiejaar 2021-2022 en heeft hij zich ingeschreven voor studiejaar 2022-2023. [appellant] heeft het CvB gelet op zijn situatie verzocht om het door hem betaalde collegegeld voor de periode 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023 te restitueren, en om hem voor de periode 1 april 2023 tot en met het moment waarop hij volledig hersteld is gereduceerd collegegeld te laten betalen. Als de Technische Universiteit Delft geen collegegeld restitueert of een gereduceerd tarief aanbiedt, wil [appellant] graag financiële ondersteuning ontvangen over de periode 1 april 2022 tot en met heden.
2.       Het CvB heeft het verzoek van [appellant] afgewezen en het door hem daartegen gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van de geschillenadviescommissie ongegrond verklaard. Het CvB heeft zich op het standpunt gesteld dat studenten met een actieve inschrijving aan de instelling collegegeld verschuldigd zijn, en dat de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijke onderzoek (hierna: WHW) en de daarop gebaseerde regelingen van de Technische Universiteit Delft in het geval van [appellant] niet de mogelijkheid bieden om collegegeld te restitueren of een verlaagd tarief te rekenen.
3.       Artikel 7.43, eerste lid, van de WHW bepaalt dat een student voor elk studiejaar dat hij voor een opleiding is ingeschreven, aan de desbetreffende instelling het wettelijk collegegeld is verschuldigd. Aangezien [appellant] zich voor studiejaar 2021-2022 en studiejaar 2022-2023 heeft ingeschreven bij de TU Delft, volgt uit de WHW dat hij collegegeld is verschuldigd over de periode van zijn inschrijving. In artikel 7.48 van de WHW is vastgelegd wanneer de student aanspraak heeft op vermindering, vrijstelling en terugbetaling van het wettelijk collegegeld. Dit is een uitputtende regeling. Dit betekent dat een onderwijsinstelling het wettelijk collegegeld alleen mag verminderen of een student daarvan mag vrijstellen in de in artikel 7.48, eerste tot en met vierde lid, van de WHW vermelde gevallen. Vermindering of vrijstelling van het wettelijke collegegeld in andere gevallen dan bedoeld in die artikelleden wordt in het vijfde lid aangemerkt als niet doelmatige besteding van de rijksbijdrage, als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid. In dat geval moet de instelling het bedrag aan niet geïnd collegegeld aan de minister van OCW betalen. De situatie van [appellant] valt niet onder één van de in artikel 7.48, vijfde lid, van de WHW vermelde gevallen. Dit heeft tot gevolg dat de WHW geen rechtsgrond bevat op grond waarvan het CvB het verzoek van [appellant] tot restitutie of vermindering van het collegegeld kon inwilligen. Het CvB heeft het verzoek van [appellant] dan ook terecht afgewezen.
4.       Ingevolge artikel 7.51, eerste lid, van de WHW treft het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs voorzieningen voor de financiële ondersteuning van een bij die instelling ingeschreven student die in verband met een bijzondere omstandigheid studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen. Artikel 7.51c van de WHW bepaalt dat een student uitsluitend in aanmerking komt voor financiële ondersteuning wanneer a) de student voor de desbetreffende opleiding wettelijk collegegeld is verschuldigd en b) de student voor die opleiding aanspraak heeft of aanspraak heeft gehad op de prestatiebeurs hoger onderwijs als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. Daarmee is, mede gelet op de Memorie van Toelichting, bedoeld te regelen dat de bijzondere omstandigheid zich moet hebben voorgedaan in de periode waarin de student voor die opleiding aanspraak heeft of heeft gehad op de prestatiebeurs hoger onderwijs als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. De Regeling Profileringsfonds TU Delft 2021 sluit daarbij aan. In artikel 3, aanhef en onder b, van de Regeling staat dat de bijzondere omstandigheid zich moet hebben voorgedaan in de periode waarin de student voor die opleiding aanspraak heeft of heeft gehad op de prestatiebeurs hoger onderwijs als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. Die periode eindigde voor [appellant] op 1 september 2017. [appellant] komt daarom niet in aanmerking voor financiële ondersteuning over de periode 1 april 2022 tot en met heden. Nu [appellant] zijn hersenschudding heeft opgelopen lang na de periode waarin hij aanspraak kon maken op de prestatiebeurs, is voor toepassing van de hardheidsclausule geen plaats.
5.       Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
938