202306799/1/A2.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellante,
en
Het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Op 20 april 2023 hebben de examinator en de examencommissie Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie (hierna: de examencommissie) twee opdrachten uit het onderdeel Capita Selecta met een onvoldoende beoordeeld waardoor [appellant] het Bachelor eindproject van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie (hierna: de bacheloropleiding) in studiejaar 2022-2023 niet kan voortzetten en met een voldoende kan afronden.
Op 4 oktober 2023 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 februari 2024, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. M. den Besten, zijn verschenen. Tevens zijn namens de examencommissie J.A.M.M. Jansen en S. Hofmeester verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Om af te studeren van de bacheloropleiding moeten studenten het Bachelor eindproject met een voldoende afronden. Dit Bachelor eindproject, dat ook wel wordt aangeduid als het ‘scriptietraject’, bestaat uit twee delen. Het eerste deel is aangeduid als Capita Selecta. Dit deel bestaat uit drie opdrachten die studenten voorbereiden op het schrijven van de bachelorscriptie. Het tweede deel is het schrijven van de bachelorscriptie. Alvorens studenten mogen beginnen aan het schrijven van de bachelorscriptie moeten ze twee opdrachten uit het onderdeel Capita Selecta met een voldoende hebben afgerond. De derde opdracht uit het onderdeel Capita Selecta bestaat uit het schrijven van een voorstel voor de bachelorscriptie.
2. In studiejaar 2021-2022 heeft [appellant] voor het eerst deelgenomen aan het scriptietraject van de bacheloropleiding. Zij heeft dit toen niet met een voldoende afgerond. In studiejaar 2022¬-2023 heeft [appellant] zich daarom opnieuw ingeschreven voor het scriptietraject. Omdat het scriptietraject al van start was gegaan heeft [appellant], anders dan in het reguliere scriptietraject gebruikelijk is, individuele begeleiding gekregen van de examinator.
3. Op 13 maart 2023 heeft de examinator opdracht 1 van het onderdeel Capita Selecta beoordeeld met een onvoldoende. [appellant] kreeg daarvoor een herkansing. Op 29 maart 2023 heeft de examinator de herkansing van opdracht 1 en de eerste kans van opdracht 2 van het onderdeel Capita Selecta beoordeeld met een onvoldoende. [appellant] kreeg een extra herkansing voor opdracht 1 en kon ook een herkansing van opdracht 2 maken. Op 20 april 2023 heeft de examinator de extra herkansing van opdracht 1 en de herkansing van opdracht 2 beoordeeld met een onvoldoende. [appellant] mocht daarom niet doorgaan met het scriptietraject. Tegen deze beslissing heeft [appellant] administratief beroep ingesteld bij het CBE.
Beslissing van het CBE
4. Het CBE heeft het door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft het CBE overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de examinator vooringenomen zou zijn bij zijn beoordeling van de opdrachten uit het onderdeel Capita Selecta. Evenmin is gebleken dat [appellant] door de examinator op een andere manier te kritisch is benaderd. De examencommissie heeft voldoende onderbouwd dat de examinator het werk van [appellant] op de juiste manier heeft beoordeeld en dat hij voldoende feedback heeft gegeven. Daarnaast is de examencommissie aan [appellant] tegemoetgekomen door haar 1) na de deadline toe te laten tot het scriptietraject, 2) haar een individuele begeleider toe te wijzen en 3) haar meer kansen te bieden voor het halen van het onderdeel Capita Selecta dan is voorgeschreven in de syllabus. De beslissing van 20 april 2023 is daarom niet in strijd met het recht genomen. Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Betoog van [appellant]
5. [appellant] betoogt dat het CBE niet heeft onderkend dat de begeleiding van de examinator in het scriptietraject onzorgvuldig was. Daartoe voert zij aan dat de examinator niet-constructieve feedback gaf, zich negatief uitliet en de neiging had om zich te concentreren op wat ontbrak in plaats van wat er werkelijk was geschreven. Daarnaast is [appellant] bij de beoordeling van de opdrachten van het onderdeel Capita Selecta door de examinator kritischer benaderd dan haar medestudenten. [appellant] heeft hierdoor geen eerlijke kans gekregen door te mogen met het scriptietraject.
5.1. [appellant] stelt verder dat de examinator vooringenomen was. Zij legt hieraan ten grondslag dat in het studiejaar 2021-2022 een discriminatoire bejegening is voorgevallen tijdens een college. Hoewel [appellant] daar tijdens en na het college wel iets over heeft gezegd, is hier door de examinator en de examencommissie niets mee gedaan. Deze vooringenomenheid heeft [appellant] schade toegebracht aan haar geestelijke gezondheid en moreel als student. [appellant] wil daarom een alternatieve opdracht voor het scriptietraject om af te studeren van de bacheloropleiding.
Beoordeling van het beroep
6. De Afdeling stelt voorop dat alleen het scriptietraject van studiejaar 2022-2023 en de beoordeling daarvan in deze procedure in het geding is. Dit betekent dat de Afdeling geen oordeel kan geven over wat [appellant] heeft aangevoerd over het scriptietraject in de studiejaren 2021-2022 en 2023-2024. Evenmin komt de Afdeling toe aan een inhoudelijke toetsing van de beoordeling die een onvoldoende inhoudt, omdat artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onder meer bepaalt dat tegen beslissingen over het kennen en kunnen geen beroep kan worden ingesteld. Dit betekent dat de Afdeling geen oordeel kan geven over de inhoud van de feedback en de kritische beoordeling door de examinator van de opdrachten van het onderdeel Capita Selecta. Het betoog slaagt in zoverre niet.
7. De Afdeling onderzoekt wel of het college terecht de beoordeling in stand heeft gelaten omdat bij de beoordeling is voldaan aan voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) of enige andere wet in formele zin zijn gesteld. Zij beoordeelt de beroepsgronden daarom wel voor zover [appellant] erover klaagt dat de procedure niet zorgvuldig is geweest. Het gaat er dan in het bijzonder om of de feitelijke grondslag van de beslissing van 20 april 2023 voldoende zorgvuldig is vastgesteld.
7.1. De Afdeling stelt allereerst vast dat de examinator en de examencommissie overeenkomstig de syllabus hebben gehandeld door [appellant] twee kansen te geven voor zowel de eerste als tweede opdracht van het onderdeel Capita Selecta. Hierbij heeft [appellant] tevens een extra herkansing gekregen om een voldoende te halen voor de eerste opdracht. De examencommissie is daarmee ruimhartiger geweest dan de syllabus voorschrijft. Ten tweede wijst de Afdeling erop dat de examinator zowel de eerste als de tweede opdracht van het onderdeel Capita Selecta heeft laten beoordelen door een tweede docent. Ook de tweede docent kwam tot het oordeel dat de opdrachten onvoldoende waren. Tot slot wijst de Afdeling erop dat [appellant] individuele begeleiding heeft gehad van de examinator. Zij heeft daarmee een op maat toegesneden scriptietraject kunnen volgen dat haar in de gelegenheid stelde om het scriptietraject in studiejaar 2022-2023, ondanks haar te late registratie voor het scriptietraject, af te ronden. Gelet op het voorgaande heeft het CBE naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat de beoordeling van 20 april 2023 zorgvuldig tot stand is gekomen. Het betoog slaagt niet.
8. Over de stelling van [appellant] dat de examinator ten aanzien van haar vooringenomen was overweegt de Afdeling dat zij daarvoor geen bewijs heeft geleverd. Voor zover [appellant] daarbij beoogt een klacht in te dienen over de gestelde discriminatoire bejegening in studiejaar 2021-2022 wijst de Afdeling erop dat dat geen onderdeel is van de onderhavige procedure. Zoals op de zitting naar voren is gekomen kan [appellant] daarover een klacht indienen bij de ‘Klachtencommissie ongewenst gedrag’ van de Universiteit Leiden.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
97-1062