Uitspraak
Datum uitspraak: 6 maart 2024
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een negatief bindend studieadvies (BSA) dat door de examencommissie van Tilburg Law School aan de appellant is gegeven. De appellant, die in studiejaar 2021-2022 is gestart met de bacheloropleiding Global Law, heeft door persoonlijke omstandigheden het BSA dat jaar uitgesteld gekregen. Hij moest in totaal 42 ECTS behalen over de studiejaren 2021-2022 en 2022-2023, maar heeft slechts 36 ECTS behaald. De examencommissie heeft op 24 augustus 2023 een negatief BSA uitgebracht, omdat de appellant niet genoeg studiepunten had behaald. De appellant heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar dit werd op 14 november 2023 ongegrond verklaard door het college van beroep voor de examens (CBE).
De appellant betoogt dat de examencommissie niet voldoende op de hoogte was van zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn medische situatie en zijn bestuursjaar voor een vereniging. Het CBE heeft echter geoordeeld dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de medische klachten van de appellant en zijn studieprestaties, omdat hij geen concrete informatie heeft verstrekt over zijn ziekteperiode. Ook zijn bestuursfunctie werd niet als bijzondere omstandigheid erkend, omdat deze niet heeft bijgedragen aan het niet behalen van voldoende ECTS.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben gehad op zijn studievoortgang. De examencommissie en het CBE hebben terecht geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan de vereisten voor een positief BSA. De Afdeling concludeert dat de beslissing van het CBE om het administratief beroep ongegrond te verklaren, in stand blijft.