ECLI:NL:RVS:2024:907

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
202307721/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36

Op 6 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan voor de Parallelweg 36 in Emmen. Het college van burgemeester en wethouders van Emmen had hogere waarden vastgesteld voor geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers- en railverkeerslawaai in het kader van het bestemmingsplan. Verzoeker, een inwoner van Emmen, heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat een onomkeerbare situatie ontstaat door de vaststelling van het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 27 februari 2024, waarbij zowel verzoeker als de raad van de gemeente Emmen aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking is getreden, maar dat de beroepsprocedure onder de oude wetgeving valt omdat het ontwerpplan vóór deze datum ter inzage is gelegd.

In de uitspraak is verder ingegaan op de argumenten van verzoeker, waaronder de vraag of de hogere grenswaarden voor geluid wel haalbaar zijn en de bezorgdheid over het behoud van het Generaal Maczekplantsoen en de lindeboom. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307721/2/R3.
Datum uitspraak: 6 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Emmen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit heeft het college van burgemeester en wethouders, met het oog op het vast te stellen bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36", voor verschillende percelen aan de Parallelweg 36 hogere waarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) voor de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers- en railverkeerslawaai vastgesteld.
Bij besluit van 19 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36" vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 27 februari 2024, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Meijerink, drs. H.J. Oosterhuis en drs. T. Post, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. K. Croezen, advocaat te Groningen, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Voorlopig karakter
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Het bestemmingsplan maakt 12 grondgebonden woningen mogelijk in een gebied langs de Parallelweg en de Veenkampenweg in Emmen, aangeduid als Parallelweg 36. Op deze gronden waren voorheen een oud kantoorpand en een parkeerterrein aanwezig, en is een plantsoen aanwezig. Dit is het Generaal Maczekplantsoen, waarop een lindeboom aanwezig is. In het vorige bestemmingsplan had deze grond nog een groenbestemming. [verzoeker] woont aan de [locatie], dicht bij het plantsoen. Hij kan zich niet vinden in het nieuwe bestemmingsplan.
4.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die voorkomt dat een onomkeerbare situatie ontstaat. De voorzieningenrechter begrijpt dit als een verzoek om het bestemmingsplan te schorsen. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter geen toestemming gegeven om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
Spoedeisend karakter
5.       [partij] heeft te kennen gegeven dat zij op korte termijn omgevingsvergunning wil aanvragen voor de bouw van woningen in het plangebied. Dat betekent dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6.       De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van de beroepsgronden die [verzoeker] heeft aangevoerd bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft.
Besluit hogere waarden
7.       [verzoeker] betoogt in beroep dat het maar de vraag is of de gestelde hogere grenswaarden voor geluid die gelden voor de nieuwe woningen wel kunnen worden gehaald.
7.1.    Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
7.2.    In het besluit hogere waarden zijn hogere waarden voor de geluidbelasting voor sommige van de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied vastgesteld. Nog daargelaten dat wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen reden geeft voor twijfel aan de juistheid van het akoestisch onderzoek dat aan dat besluit ten grondslag ligt, overweegt de voorzieningenrechter dat de toegepaste regeling uit de Wgh strekt tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. De regeling strekt niet mede tot bescherming van bewoners van andere woningen, zoals [verzoeker]. Alleen al daarom zal dit betoog naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet kunnen slagen.
Toetsingskader bestemmingsplan
8.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Draagvlak en participatie
9.       [verzoeker] betoogt in beroep dat aan het bestemmingsplan ten onrechte geen draagvlakonderzoek ten grondslag ligt. Volgens hen is onvoldoende gepeild hoe omwonenden over de mogelijk gemaakte ontwikkeling denken. [verzoeker] voelt zich verder onvoldoende betrokken bij de totstandkoming van het initiatief.
9.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad het bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro heeft voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Vooraf is een ontwerpplan ter inzage gelegd waarover zienswijzen naar voren konden worden gebracht. [verzoeker] heeft, mede namens anderen, ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. De raad heeft op de zienswijzen gereageerd in de Nota van beantwoording zienswijzen. Op de zitting heeft [partij] bovendien naar voren gebracht dat zij al eerder over de voorgenomen ontwikkeling informatiebijeenkomsten heeft georganiseerd en ook contact met [verzoeker] heeft gehad. [partij] heeft naar aanleiding van reacties enkele veranderingen voorgesteld. Zo heeft [partij], naar aanleiding van de geuite wens dat de lindeboom behouden blijft, voorgesteld om deze te verplanten naar elders in het plangebied.
Voor zover onder omwonenden niettemin draagvlak voor de mogelijk gemaakte ontwikkeling ontbreekt, betekent dat niet dat het bestemmingsplan is strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad was niet gehouden om bij de vaststelling van het bestemmingsplan tegemoet te komen aan alle bezwaren en voorstellen van omwonenden.
Parkeren
10.     [verzoeker] betoogt in beroep dat de raad het bestaande openbare parkeerterrein had moeten handhaven. De beschikbaarheid van openbare parkeerplaatsen hier is vastgelegd in de koopovereenkomst die de raad in 2017 heeft gesloten met de eigenaren van het parkeerterrein, zodat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering om hier woningen mogelijk te maken. Van de parkeerplaatsen hier wordt veel gebruik gemaakt, mede vanwege de nabijheid van station Emmen, aldus [verzoeker].
10.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:935, onder 8.3, dient de raad in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden.
10.2.  De raad heeft in de Nota van beantwoording zienswijzen en op de zitting toegelicht dat het parkeerterrein oorspronkelijk is aangelegd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor het toenmalige kantoor. Dat kantoor zal worden gesloopt om de woningen te realiseren. Bij de woningen zelf zal voldoende ruimte zijn om parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Verder heeft de raad aangegeven dat voor centrumbezoekers en treinreizigers buiten het plangebied parkeerplaatsen zijn aangewezen waar (tegen betaling) geparkeerd kan worden.
10.3.  De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet is gebleken van een evidente privaatrechtelijke belemmering bij het vervangen van het parkeerterrein voor woningen. Nog daargelaten dat uit de door [verzoeker] bedoelde overeenkomst voor de raad geen verplichtingen tegenover derden voortvloeien, heeft de raad toegelicht dat de overeenkomst slechts gold onder de werking van het oude bestemmingsplan.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de toelichting die de raad heeft gegeven, niet is te verwachten dat er als gevolg van de nieuwe woningen zelf een tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied ontstaat, nu bij deze woningen zal worden voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Ook is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het verdwijnen van het parkeerterrein zal leiden tot een tekort aan parkeerplaatsen voor bezoekers van het station. De voorzieningenrechter voegt hier aan toe dat, zelfs als wel sprake zou zijn van een tekort, dat nog niet wil zeggen dat de raad het huidige parkeerterrein had moeten handhaven. De raad zou in dat geval  ook buiten het plangebied kunnen zoeken naar mogelijkheden om een eventueel tekort aan parkeerplaatsen bij het station aan te pakken.
Plantsoen met lindeboom
11.     [verzoeker] betoogt in beroep dat de raad rekening had moeten houden met het behoud van het Generaal Maczekplantsoen en de daarop aanwezige lindeboom. Hij voert aan dat dit een herdenkingsboom is om de bevrijding van Emmen in 1945 te gedenken. De voorgenomen verplaatsing van de lindeboom doet volgens hem onvoldoende recht aan deze waarde. Er is geen rekening gehouden met het verzoek dat [verzoeker] heeft gedaan om het plantsoen op de erfgoedlijst en de lindeboom op de lijst van beschermde bomen te plaatsen. Bij een alternatieve invulling van het plangebied kunnen het plantsoen en de lindeboom volgens hem behouden blijven op de oorspronkelijke locatie.
11.1.  De raad heeft in de Nota van beantwoording zienswijzen aangegeven dat een bestaand monument ter herdenking van de bevrijding van Emmen in 1995 naar het plantsoen is verplaatst en dat op dat moment ook de lindeboom is geplant. In 2006 is het monument opnieuw verplaatst naar elders in Emmen. De lindeboom hoort volgens de raad daarom niet meer bij het monument. De lindeboom is niet aangewezen als monumentale boom en staat niet op de lijst van beschermde bomen en op de erfgoedbeleidskaart. De raad geeft aan dat de lindeboom, om tegemoet te komen aan de zienswijze, zal worden verplaatst naar het middenterrein van de Parallelweg, en zo openbaar toegankelijk blijft.
11.2.  Gelet op wat in de Nota van beantwoording zienswijzen over de lindeboom staat, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat aan het plantsoen en de lindeboom een zodanige waarde moet worden toegekend, dat de raad gehouden was om doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de wens om het plantsoen met de lindeboom te behouden. Het enkele door [verzoeker] gedane verzoek om het plantsoen op de erfgoedlijst en de lindeboom op de lijst van beschermde bomen te plaatsen, is daarvoor naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende.
Conclusie
12.     Samenvattend ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024
727