202306072/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het college of de VU),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 18 april 2023 heeft het college aan [appellant] rangnummer 488 toegekend voor de tweede selectieronde voor de bacheloropleiding Geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam in het studiejaar 2023-2024.
Bij beslissing van 14 augustus 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2024, waar [appellant] en zijn vader [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.S.C. Bos en mr. J.B. Beersma, advocaten te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. Snoeren en mr. A.C. van Dijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] wil graag Geneeskunde studeren. Dat willen veel mensen. Zoveel, dat de universiteiten hen niet allemaal kunnen opleiden. Daarom moeten de universiteiten uit de vele gegadigden de personen selecteren die de meeste kans hebben om goede artsen te worden. Anders dan vroeger moeten de universiteiten deze selectie zelf maken (de "decentrale selectie"). In de selectieprocedure worden de kandidaten met elkaar vergeleken en ten opzichte van elkaar gerangschikt. Het resultaat wordt uitgedrukt in een rangnummer. Hoe lager het rangnummer, hoe hoger de kandidaat in de rangschikking is geëindigd. De kandidaten met de laagste rangnummers worden tot de opleiding toegelaten tot de maximale opleidingscapaciteit is bereikt. De overige kandidaten worden niet toegelaten.
1.1 [appellant] heeft in 2023 deelgenomen aan de decentrale selectie voor de opleiding Geneeskunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam voor het studiejaar 2023/2024. Bij de beslissing van 18 april 2023 heeft de VU hem bericht dat hij niet tot de opleiding wordt toegelaten. Hij kreeg bij de selectie het rangnummer 488. De grens voor toelating lag bij rangnummer 441. Bij de beslissing van 14 augustus 2023 heeft de VU dit rangnummer gecorrigeerd naar 486, maar de weigering van toelating gehandhaafd, omdat [appellant] nog steeds niet bij de "beste" 441 hoorde.
1.2 [appellant] heeft tegen de weigering van toelating beroep ingesteld. Volgens hem is de selectieprocedure niet correct toegepast en zou hij bij een correcte toepassing wel zijn toegelaten.
1.3 De selectieprocedure van de VU onderscheidt een "Track A" en een "Track B". "Track A" is bestemd voor kandidaten die ten tijde van hun inschrijving nog voltijds op het VWO zitten, "Track B" voor kandidaten met een andere vooropleiding. [appellant] nam deel aan "Track B".
1.4 In 2023 bestond de selectieprocedure bij de VU uit twee ronden. Volgens [appellant] heeft de VU in beide ronden fouten gemaakt. De Afdeling bespreekt hierna eerst zijn beroepsgronden over ronde 1 en daarna die over ronde 2.
Ronde 1: de urennorm
2.1 In ronde 1 beoordeelt de selectiecommissie het inschrijfformulier van de kandidaat. Op dat inschrijfformulier moet de kandidaat onder meer zijn of haar schoolresultaten opgeven, maar kan hij of zij ook relevante buitenschoolse maatschappelijke activiteiten opgeven. [appellant] heeft onder meer opgegeven dat hij in 2021 voor 20 uur per week werkzaam was als assistent-manager/logistiek medewerker bij de Medische Kliniek Velsen. De VU heeft voor deze activiteit geen punten toegekend, omdat deze niet omvangrijk genoeg waren. De VU hanteert bij de beoordeling van maatschappelijke activiteiten twee "urennormen". De lage urennorm geldt voor kandidaten die een voltijdse opleiding volgen, de hoge voor andere kandidaten. Daarbij geldt als peildatum 1 januari van het jaar waarin de activiteit is verricht. [appellant] voldeed in 2021 niet aan de hoge, maar wel aan de lage urennorm. [appellant] betoogt dat de VU op hem de lage urennorm had moeten toepassen. De VU heeft op de zitting bij de Afdeling aangegeven dat [appellant] bij toepassing van de lage urennorm zou zijn toegelaten.
2.2 [appellant] volgde op 1 januari 2021 geen voltijds onderwijs. Hij studeerde toen aan het Luzaccollege te Haarlem voor 2 deelcertificaten voor vakken op havo-niveau en 3 deelcertificaten op vwo-niveau. Hij betoogt dat deze activiteiten zoveel tijd vergden dat de VU hem had moeten gelijkstellen met iemand die voltijds onderwijs volgt en daarom de lage urennorm had moeten toepassen.
2.3 De Afdeling volgt dit betoog niet. De VU heeft bij het bepalen van de selectiecriteria beleidsruimte. Dat wil zeggen dat de wet (artikel 7.53 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) niet precies bepaalt welke criteria een universiteit bij de selectie moet toepassen. Dit betekent dat de rechter de invulling en toepassing van deze criteria slechts terughoudend kan toetsen. Het is niet onredelijk dat de VU daarbij onderscheid maakt tussen kandidaten die nog voltijds onderwijs volgen en kandidaten die dat niet doen. De eerste groep heeft immers minder tijd beschikbaar voor maatschappelijke nevenactiviteiten.
2.4 Het is evenmin onredelijk dat de VU de voorbereiding voor vijf deelcertificaten niet gelijk stelt met het volgen van voltijds onderwijs. In het voortgezet onderwijs merkt de VU slechts een vwo-opleiding met acht vakken aan als voltijds. Dat is niet onredelijk en de VU is niet verplicht om daarin verder te differentiëren. Een universiteit is niet verplicht om voor iedere individuele kandidaat te onderzoeken hoeveel tijd hij of zij kwijt is aan het volgen van onderwijs, want dat is gelet op het aantal kandidaten niet doenlijk.
3. De VU heeft de urennormen niet bekend gemaakt. Zij heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat zij daarmee wil voorkomen dat kandidaten op die norm gaan anticiperen. Het voormalige College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO) heeft meermalen geoordeeld dat dat een toereikende reden is om de selectienormen niet bekend te maken (zie onder meer de uitspraak van het CBHO van 25 oktober 2017, CBHO 2017/111). Wat er zij van dat verweer, [appellant] is door de onbekendheid van de norm niet benadeeld. Ook als hij de norm had gekend, had hij niet meer activiteiten kunnen opgeven dan hij daadwerkelijk heeft verricht. Hij maakt ook niet aannemelijk dat hij nog meer activiteiten zou hebben verricht als hij de norm had gekend.
Ronde 2
4. [appellant] heeft in de eerste ronde van de selectie voldoende punten behaald om te worden toegelaten tot de tweede ronde. Deze tweede ronde bestond uit een toets met vier onderdelen: rekenvaardigheid, taalvaardigheid, verbaal inzicht en sociaal inzicht.
4.1 Deze toets is afgenomen op een door de VU aangewezen locatie, met behulp van een computerprogramma. Tijdens het afnemen van het onderdeel "sociaal inzicht" ging er iets mis. De zogenoemde "terugknop" in het programma bleek niet te werken. Dat betekende dat kandidaten die een vraag aanvankelijk hadden overgeslagen, daarna niet meer terug konden om de overgeslagen vraag alsnog te beantwoorden.
4.2 De VU heeft na deze fout besloten om voor het onderdeel "sociaal inzicht" alle kandidaten de score 100% te geven. Andere oplossingen, zoals het opnieuw afnemen van de toets, waren volgens de VU binnen de beperkt beschikbare tijd niet meer haalbaar.
4.3 [appellant] stelt dat hij hierdoor is benadeeld. Hij is dyslectisch en heeft daardoor relatief laag (40%) gescoord bij het onderdeel taalvaardigheid. Hij stelt dat hij juist bij "sociaal inzicht" hoog zou hebben gescoord en zich daardoor in positieve zin van zijn concurrenten zou hebben onderscheiden. Deze mogelijkheid is hem ten onrechte ontnomen.
4.4 De Afdeling volgt dit betoog niet. Wat er zij van het verweer van de VU, het staat niet vast dat [appellant] bij het toetsonderdeel "sociaal inzicht" zoveel hoger zou hebben gescoord dan zijn concurrenten dat hij wel zou zijn toegelaten.
Ten overvloede
5. De VU heeft op de zitting bij de Afdeling bevestigd dat [appellant]s deelname aan de selectie voor 2023/24 niet wordt meegeteld bij het bepalen van het maximaal toegestane aantal deelnamen. Dit betekent dat [appellant] in 2024 opnieuw kan deelnemen aan de selectie voor het studiejaar 2024/2025.
Slotsom
6. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
809