ECLI:NL:RVS:2024:808

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
202400590/1/A2 en 202400590/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies aan verzoeker door Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van [verzoeker] tegen een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat hem door de directeur van de Academie Sport en Bewegen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen is opgelegd. De directeur had op 25 augustus 2023 besloten om een BNSA te geven, omdat [verzoeker] niet voldeed aan de studievoortgangsnorm van 45 studiepunten, met slechts 44 behaalde studiepunten. Het college van beroep voor de examens (CBE) verklaarde op 21 november 2023 het administratief beroep van [verzoeker] ongegrond.

[verzoeker] heeft in zijn beroep aangevoerd dat persoonlijke omstandigheden, waaronder de coronapandemie en het overlijden van zijn hond, zijn studieresultaten negatief hebben beïnvloed. Hij betoogde dat hij onvoldoende begeleiding heeft ontvangen en dat de waarschuwing voor het BNSA te laat kwam. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn persoonlijke omstandigheden de studieresultaten significant hebben beïnvloed. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBE terecht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbij is gegaan aan een motiveringsgebrek in de beslissing van de directeur.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de directeur en het CBE op juiste wijze hebben gehandeld en dat de beslissing om een BNSA te geven gerechtvaardigd was, gezien de behaalde studiepunten en de geboden begeleiding.

Uitspraak

202400590/1/A2 en 202400590/2/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Duiven,
verzoeker,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 25 augustus 2023 heeft de directeur van de Academie Sport en Bewegen namens het instellingsbestuur een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) aan [verzoeker] gegeven.
Bij beslissing van 21 november 2023 heeft het CBE het door [verzoeker] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2024, waar [verzoeker], vergezeld van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.P.D. Visser, advocaat te Leiden, is verschenen. Het CBE, vertegenwoordigd door M. Schoonbeek LLB, secretaris van het CBE, en de examencommissie, vertegenwoordigd door N. Lamers, hebben via een digitale videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Het CBE heeft, zoals ter zitting met partijen besproken en met toestemming van [verzoeker], twee op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en doet gelet op artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht ook uit uitspraak in de hoofdzaak.
Overwegingen
Inleiding
1.       [verzoeker] is in het studiejaar 2022-2023 gestart met de voltijds bacheloropleiding Sportkunde aan de Academie Sport en Bewegen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Op 25 augustus 2023 heeft hij een BNSA gekregen, omdat hij 44 studiepunten van het propedeutisch jaar heeft behaald en daarmee niet heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm van 45 studiepunten. Als gevolg van het BNSA is hij per 1 september 2023 uitgeschreven.
Besluitvorming van het CBE
2.       Aan de beslissing van 21 november 2023 heeft het CBE ten grondslag gelegd dat [verzoeker] 44 studiepunten van het propedeutisch jaar heeft behaald, terwijl de studievoortgangsnorm 45 studiepunten bedraagt. Verder heeft het CBE vastgesteld dat de beslissing van de directeur een gebrek bevat en inhoudelijk onjuist is. Het gebrek bestaat eruit dat de directeur niet uitdrukkelijk heeft vermeld hoe hij tot zijn afweging is gekomen en welke omstandigheden hierin een rol hebben gespeeld. Verder heeft de directeur ten onrechte vermeld dat [verzoeker] niet op de uitnodiging tot het bespreken van eventuele omstandigheden zou zijn ingegaan, terwijl dit gesprek wel heeft plaatsgevonden. Omdat de uitkomst van de beslissing niet anders zou zijn dan de beslissing die de directeur heeft genomen, en [verzoeker] niet is benadeeld, is het CBE met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan de gebreken voorbij gegaan.
Het CBE heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [verzoeker] voldoende is geïnformeerd over zijn studievoortgang. In maart 2023 heeft hij een onofficiële en op 16 mei 2023 een officiële waarschuwing ontvangen. Hij is daarin actief geïnformeerd om een afspraak in te plannen met zijn studentcoach. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan. [verzoeker] wist na periode 2 al dat hij 12 studiepunten miste en dat het lastig zou worden om aan de studievoortgangsnorm te voldoen.
Daarnaast heeft het CBE de directeur in zijn standpunt gevolgd dat de door [verzoeker] aangedragen persoonlijke omstandigheden ten aanzien van corona, de studieplanning en de multiple choice-tentamens niet zodanig ernstig zijn dat deze een uitstel van een BNSA rechtvaardigen. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om zelf aan de bel te trekken voor hulp bij zijn studieplanning. De omstandigheid dat zijn hond ziek was en uiteindelijk in april 2023 is overleden, heeft hij pas op 20 november 2023 gemeld. Daarmee heeft [verzoeker] niet aan zijn meldingsplicht voldaan, aldus het CBE. Bovendien heeft hij niet verder onderbouwd dat dit overlijden een dusdanige belemmering voor zijn studie was dat een BNSA niet gerechtvaardigd was.
Beroep van [verzoeker] bij de Afdeling
3.       [verzoeker] is het niet eens met de beslissing om hem een BNSA te geven. Hij voert aan dat hij door persoonlijke omstandigheden enkele vakken niet heeft behaald en de studiepunten voor die vakken mist. Door de coronapandemie is de voorbereiding op de middelbare school naar het hoger onderwijs anders verlopen dan normaal en heeft hij een moeizame start op de hogeschool gehad. Hij heeft problemen ervaren met het maken van een planning, met concentreren en met het algehele studeren. Gedurende zijn studie heeft hij zichtbaar vooruitgang geboekt in zijn studieresultaten, waardoor hij volgens hem niet ongeschikt kan worden geacht voor de studie. Daarnaast heeft hij moeite met meerkeuzevragen. Doordat hij twee meerkeuzetoetsen voor onderdelen van vakken niet heeft gehaald, heeft hij de punten voor de overige onderdelen van deze vakken - die hij wel heeft gehaald - nog niet gekregen. Daarbij komt dat het CBE volgens [verzoeker] een verkeerde maatstaf voor de beoordeling van zijn persoonlijke omstandigheden heeft toegepast. Hij hoeft slechts aannemelijk te maken dat zijn persoonlijke omstandigheden de studieresultaten nadelig hebben beïnvloed. Het CBE moet vervolgens aantonen waarom het causaal verband tussen de aangevoerde omstandigheden en de niet-behaalde studiepunten ontbreekt, aldus [verzoeker]. Ook het overlijden van zijn hond, twee dagen voor de toets voor het vak Sportmanagement, is een persoonlijke omstandigheid die invloed heeft gehad op zijn studieresultaten. Dat hij deze omstandigheden niet bij de studentendecaan of studieadviseur heeft gemeld, betekent volgens [verzoeker] niet dat er geen rekening mee moet worden gehouden. Verder doet [verzoeker] een beroep op de hardheidsclausule, waarin staat dat overige omstandigheden, zoals de algemene indruk die je bij je docenten hebt achtergelaten, ertoe kunnen leiden dat een student niet ongeschikt wordt geacht voor de opleiding. [verzoeker] wijst in dit verband onder meer op zijn deelname aan de open dagen en zijn volledige aanwezigheid bij alle lessen. Gelet op het ene studiepunt dat hij mist, in combinatie met zijn persoonlijke omstandigheden, had de directeur volgens [verzoeker] tot de slotsom moeten komen dat het onevenredig is om hem ongeschikt te achten voor de studie. Overigens wijst [verzoeker] erop dat de directeur hem heeft gewezen op de associate degree-opleiding Sportkunde, waaruit volgens hem blijkt dat hij niet zonder meer ongeschikt moet worden geacht voor de opleiding.
Verder voert [verzoeker] aan dat het CBE ten onrechte een gebrek in de beslissing van de directeur met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd. De directeur had de persoonlijke omstandigheden in de beslissing uitdrukkelijk moeten betrekken en in zoverre is de beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het CBE had niet aan dit motiveringsgebrek voorbij mogen gaan. Volgens [verzoeker] is hij in zijn belangen geschaad.
[verzoeker] voert ook aan dat hij onvoldoende begeleiding heeft ontvangen, omdat hij slechts één keer een uitnodiging heeft ontvangen voor een gesprek met de studentcoach, terwijl een student op grond van artikel 6.6 in samenhang gelezen met artikel 7.2 van de Onderwijs- en Examenregeling Sportkunde voor het jaar 2022-2023 (hierna: OER) minimaal twee keer moet worden uitgenodigd. Bovendien had hij van de opleiding persoonlijke begeleiding moeten krijgen toen een BNSA dreigde.
Tot slot voert [verzoeker] aan dat hij onvoldoende is gewaarschuwd voordat hij een BNSA heeft gekregen. Hij heeft pas op 16 mei 2023 een officiële waarschuwing ontvangen en had toen al definitief 12 studiepunten misgelopen. In deze waarschuwing is vermeld dat hij voor het einde van het jaar moet voldoen aan de studievoortgangsnorm en daarmee is volgens [verzoeker] geen redelijke termijn aan hem gegeven.
Beoordeling van de beroepsgronden door de voorzieningenrechter
3.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] 44 studiepunten heeft behaald en hij daarmee niet aan de studievoortgangsnorm van 45 studiepunten heeft voldaan.
3.2.    Het CBE is voorts terecht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij gegaan aan het motiveringsgebrek in de beslissing van de directeur. De directeur heeft in administratief beroep te kennen gegeven dat de aangedragen persoonlijke omstandigheden voor hem geen aanleiding zouden zijn geweest om geen BNSA te geven. Het CBE heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aangedragen persoonlijke omstandigheden voor de directeur ook geen aanleiding hadden hoeven zijn om geen BNSA af te geven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij meer last heeft gehad van de gevolgen van de coronapandemie dan andere studenten. De enkele stelling dat dat het geval is geweest, is daarvoor immers onvoldoende. Dat hij meer moeite heeft met het afleggen van multiple choice-tentamens, nog daargelaten dat hij dit niet aannemelijk heeft gemaakt, is ook geen omstandigheid die ertoe leidt dat het BNSA niet had mogen worden afgegeven. De omstandigheid dat zijn hond op 14 april 2023 is overleden, heeft [verzoeker] pas op de hoorzitting in administratief beroep op 21 november 2023 gemeld. [verzoeker] heeft op de zitting bovendien aangegeven dat hij deze omstandigheid pas naar voren heeft gebracht nadat zijn advocaat had gevraagd of er wellicht nog te vermelden bijzondere omstandigheden waren. Daarmee is niet aannemelijk dat deze omstandigheid van wezenlijke invloed is geweest op zijn studie. Het beroep van [verzoeker] op de hardheidsclausule leidt evenmin tot het oordeel dat het BNSA niet mocht worden verstrekt. Er kunnen overige persoonlijke omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de directeur kan besluiten om geen BNSA te geven. Deze beslissing ligt primair bij de directeur. De enkele omstandigheid dat een student bij de docenten een goede algemene indruk heeft achtergelaten, is daarvoor volgens het CBE onvoldoende. Ter zitting heeft het CBE toegelicht dat de hardheidsclausule slechts in schrijnende situaties wordt toegepast die net niet onder de andere in de OER genoemde persoonlijke omstandigheden vallen en waarbij het onbillijk is als een BNSA wordt gegeven. Deze situatie valt daar volgens het CBE niet onder en dat standpunt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met het recht.
3.3.    Het betoog van [verzoeker] dat hij in strijd met artikel 7.2 van de OER slechts één gesprek heeft gehad met de studentcoach, is in navolging van de directeur weersproken door het CBE. Volgens de directeur is met [verzoeker] in ieder geval een start- en een voortgangsgesprek gevoerd en zijn met [verzoeker] zowel individueel als in groepsverband wekelijks voortgangsgesprekken gevoerd. Dat laatste is door [verzoeker] niet betwist. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat er een aantal gesprekken zijn gevoerd en niet aannemelijk dat de begeleiding zodanig is tekort geschoten dat geen BNSA had mogen worden verstrekt.
Voor zover [verzoeker] betoogt dat de studieadviseur hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid om over te stappen naar de associate degree-opleiding Sportkunde, heeft het CBE ter zitting toegelicht dat een dergelijke overstap naar het CBE aanneemt niet aan de orde is gesteld omdat de associate degree-opleiding een opleiding op een lager niveau is en het wijzen daarop dan niet of minder voor de hand ligt. Die verklaring is niet onbegrijpelijk. De voorzieningenrechter volgt voorts niet de stelling van [verzoeker] dat, omdat de directeur hem heeft verwezen naar de associate degree-opleiding Sportkunde, hij ook geschikt moet worden geacht voor de bacheloropleiding Sportkunde, nu beide opleidingen een ander niveau hebben.
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat hij met de waarschuwingsbrief van 16 mei 2023 te laat is gewaarschuwd voor een naderend BNSA, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [verzoeker] heeft gesteld dat hij deze waarschuwing al op 1 februari had moeten ontvangen. Maar in januari heeft hij een brief ontvangen waarin is vermeld: "Haal je niet genoeg studiepunten in het 1e jaar, dan krijg je een bindend negatief studieadvies (BNSA). Dat betekent dat je moet stoppen met de opleiding. Zo voorkomen we dat je tijd verliest aan een studie die niet echt bij je past." Die mededeling is in de brief nog een keer herhaald onder de kop Bindend negatief studieadvies: "Je krijgt een bindend negatief studieadvies (BNSA) wanneer je aan het einde van het studiejaar niet hebt voldaan aan de studievoortgangsnorm. Als je een BNSA krijgt, mag je niet verder met je opleiding en word je uitgeschreven bij de HAN." [verzoeker] is dus in januari op deze wijze gewaarschuwd wat het gevolg zou kunnen zijn als hij aan het einde van het jaar te weinig punten zou hebben behaald. Daaraan is in die brief ook toegevoegd dat er dan wel een waarschuwing zou moeten volgen om daadwerkelijk een BNSA te krijgen. Deze is ook gevolgd met de brief van 16 mei 2023. Niet staande kan worden gehouden dat daarmee niet is voldaan aan artikel 7.8b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs (hierna: WHW) en artikel 6.6 van de OER. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [verzoeker] op 16 mei 2023 nog voldoende studiepunten kon halen om aan de voortgangsnorm te voldoen. Daarmee heeft hij een redelijke termijn als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW gekregen waarbinnen hij zijn studieresultaten moest verbeteren.
3.4.    Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4.       Het beroep is ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
5.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Polak
voorzieningenrechter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
705