202306778/2/R1.
Datum uitspraak: 27 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Ridderkerk,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2023 heeft het college ingestemd met het door Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (hierna: de NAM) ingediende saneringsplan van 16 januari 2023 voor de aanvullende sanering van voormalige NAM- locatie [naam locatie].
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 22 februari 2024, waar zijn verschenen:
- [verzoeker], vergezeld door ir. J.D. de Rijk;
- het college, vertegenwoordigd door mr. L. van Poortvliet en drs. A.M. Ticheler;
- de NAM, vertegenwoordigd door mr. C.C. van Dam, advocaat te Den Haag, [gemachtigden].
[verzoeker] heeft op de zitting nog een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. [verzoeker] is eigenaar van een stuk grond in Ridderkerk ter hoogte van [locatie]. Dit stuk grond, dat locatie [naam locatie] wordt genoemd, is sinds 1959 verhuurd aan de NAM voor de winning van aardolie. Per 1 januari 1994 heeft de NAM haar activiteiten op deze locatie gestaakt.
2. Bij besluit van 9 maart 2001 heeft het college vastgesteld dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie en barium in de grond en in het grondwater, waarvan de sanering niet urgent is. Het college heeft vervolgens bij besluit van 4 december 2001 onder voorwaarden ingestemd met een saneringsplan. In 2003 is uitvoering gegeven aan dit saneringsplan. Bij deze sanering zijn scheuren in de bodem ontdekt die doorlopen tot buiten de locatie. Bij besluit van 28 juni 2004 is met een aanvulling van het saneringsplan ingestemd. Bij besluit van 21 april 2006 heeft het college naar aanleiding van een evaluatierapport over de sanering meegedeeld vooralsnog niet in te kunnen stemmen met de eindsituatie en de uitgevoerde sanering.
3. De NAM heeft aanvullend bodemonderzoek laten verrichten, waarvan de resultaten zijn beschreven in het door AnteaGroup opgestelde rapport "Aanvullend bodemonderzoek Voormalige NAM-locatie [naam locatie] " van 6 maart 2020. Voor de geconstateerde bodemverontreinigingen zijn de saneringsmethoden afgewogen in het door AnteaGroup opgestelde rapport "Saneringsonderzoek Voormalige NAM-locatie [naam locatie]" van 12 mei 2020. Op basis van het saneringsonderzoek is door AnteaGroup het rapport "Saneringsonderzoek en saneringsplan Voormalige NAM-locatie [naam locatie]" van 16 januari 2023 (het saneringsplan) opgesteld, waarmee het college heeft ingestemd. Het saneringsplan gaat uit van een functiegerichte sanering. De bodem zal daarvoor tot maximaal 2,5 m onder maaiveld worden ontgraven en er zal geen grondwatersanering worden uitgevoerd.
De wijze van beoordeling van het verzoek
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] een aantal inhoudelijke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het instemmingsbesluit. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet goed voor de beantwoording van de vraag of het college op voet van artikel 39, tweede lid 2, van de Wet bodembescherming, die nog van toepassing is op dit besluit, mocht instemmen met het saneringsplan. De lopende beroepsprocedure is daarvoor de geëigende procedure.
De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bezien of er aanleiding bestaat om het bestreden instemmingsbesluit te schorsen.
De wederzijdse belangen
5. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat naar zijn mening het saneringsplan niet ver genoeg gaat. Hij wijst daarbij in de eerste plaats op de gesloten huurovereenkomst en de aan de NAM verleende concessie, waaruit volgens hem volgt dat er in beginsel volledig gesaneerd dient te worden in plaats van functiegericht. Hij wil voorkomen dat er nu wordt gesaneerd en na afloop daarvan blijkt dat nogmaals gesaneerd moet worden. Dit zou betekenen dat hij tweemaal met de overlast van saneringswerkzaamheden wordt geconfronteerd en de bodem nog tweemaal geroerd moet worden. Hij wil de periode tijdens de schorsing gebruiken om in overleg met de NAM tot een aanvaardbare eindoplossing te komen. Hij wijst erop dat in het instemmingsbesluit staat dat de sanering niet urgent is. Ook zijn de winningsactiviteiten al in 1994 beëindigd en was de laatste sanering in 2003, zodat een belang bij spoedige sanering aan de zijde van de NAM klaarblijkelijk ook ontbreekt.
6. De NAM heeft op de zitting toegelicht een aanvang te willen maken met de sanering. Zij moet voor deze sanering nog diverse privaatrechtelijke en publiekrechtelijke toestemmingen hebben en de sanering zal worden uitgevoerd in combinatie met andere nog noodzakelijke werkzaamheden op de locatie om de overlast te beperken. De werkzaamheden kunnen daarnaast slechts in een beperkte periode van het jaar plaatsvinden vanwege diverse seizoensgebonden belemmeringen. Ook is de sanering bedoeld om te bepalen of er nog verontreiniging aanwezig is in een deel van de bodem dat niet eerder kon worden onderzocht. Als die situatie zich voordoet, zal er mogelijk nog aanvullend gesaneerd moeten worden.
De belangenafweging
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [verzoeker] om gevrijwaard te blijven van een mogelijke aanvullende sanering van de bodem, niet op tegen het belang van de NAM om nu een aanvang te kunnen maken met de sanering overeenkomstig het saneringsplan. De privaatrechtelijk overeengekomen staat bij oplevering is geen onderdeel van het toetsingskader voor het college bij het besluit omtrent de instemming. Over de vereiste staat bij oplevering verschillen partijen ook van mening. Op de zitting is gebleken dat er nog geen zicht is op overeenstemming of een rechterlijk oordeel hierover. Daarom komt het niet zinvol voor om te wachten tot hierover duidelijkheid bestaat. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de NAM heeft toegelicht dat vanwege het gebruik van een deel van de gronden, nog niet volledig kon worden onderzocht in welke mate de verontreiniging doorloopt en dat dit gaande de sanering bezien moet worden. Ook met het oog op de mogelijke noodzaak van aanvullende sanering is het van belang dat de NAM een aanvang kan maken met de sanering. De NAM heeft verder bevestigd dat als er op grond van de privaatrechtelijke verhoudingen toch verdergaand gesaneerd blijkt te moeten worden, dit uiteraard voor rekening en risico van de NAM zal worden uitgevoerd. Voor deze situatie heeft het college toegelicht dat zo’n volgende sanering saneringstechnisch en rekening houdend met het belang van de bescherming van de bodem zeker mogelijk is. Een verdergaande sanering, zoals dieper ontgraven na verwijdering tot 2,5 meter onder maaiveld, wordt door de sanering waarmee is ingestemd dus niet belet. Vanuit het belang van de bescherming van de bodem is er dus geen reden om het besluit te schorsen. In deze belangenafweging kent de voorzieningenrechter verder betekenis toe aan de omstandigheid dat de NAM heeft toegelicht dat voor de uitvoering van de sanering onder meer de toestemming van [verzoeker] nodig is. Over de gevreesde overlast van de werkzaamheden kunnen in dat verband nadere afspraken worden gemaakt.
Conclusie
8. Gelet op de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek af te wijzen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024
745