202206875/1/R3.
Datum uitspraak: 21 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Nieuw-Weerdinge, gemeente Emmen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Nieuw-Weerdinge, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 9 januari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge en drs. ing. B. Bruins, is verschenen. Verder is ter zitting [partij A] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 12 juli 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het wijzigingsplan voorziet in de toevoeging van de aanduiding "wro-zone - kleinschalig kamperen" aan het perceel achter [locatie 1] te Nieuw-Weerdinge (hierna: het perceel). Daarnaast blijft op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen" rusten. Het wijzigingsplan is op verzoek van de eigenaren van het perceel, [partij A] en [partij B], vastgesteld met toepassing van artikel 75.7.3 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". Zij wensen op het deel van het perceel waaraan de aanduiding is toegekend een minicamping voor 20 standplaatsen te realiseren.
3. [appellante] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 2] te Nieuw-Weerdinge. Haar perceel grenst direct aan het perceel waarop het wijzigingsplan ziet en de voorziene minicamping is aan de achterzijde van haar perceel geprojecteerd. Zij vreest dat de realisatie van een minicamping haar woon- en leefklimaat zal aantasten.
Fase voorafgaand aan de wijzigingsplanprocedure
4. [appellante] betoogt dat het college haar in de fase voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het perceel. Verder betoogt zij dat het gemeentebestuur ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen illegale activiteiten op het perceel.
4.1. In deze procedure ligt alleen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan ter beoordeling voor. Wat [appellante] aanvoert over de handhavingsaspecten valt buiten de omvang van het geding.
Over de wens van [appellante] dat zij eerder geïnformeerd had willen worden, overweegt de Afdeling het volgende. Niet is gebleken dat regels die gelden voor de procedure voor dit wijzigingsplan niet zijn nageleefd. Zo zijn in overeenstemming met deze procedure omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpwijzigingsplan naar voren te brengen. [appellante] heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Het college is niet verplicht om in de fase voorafgaand aan het ontwerpwijzigingsplan mogelijke betrokkenen over een dergelijk initiatief te informeren.
Het betoog slaagt niet.
Toetsingskader
5. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
6. Het voor deze zaak relevante artikel 75.7.3 van de planregels is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Vrij uitzicht en privacy
7. [appellante] betoogt dat het wijzigingsplan voor haar perceel een verlies van uitzicht en privacy tot gevolg zal hebben. Daartoe voert zij aan dat de toegangsweg tot de minicamping op minder dan 3 m afstand van haar woning, over haar grond, loopt. Een geschikter alternatief voor een toegangsweg kan volgens haar worden gevonden aan de andere kant van het perceel. Verder voert zij aan dat zij vanuit haar woning uitkijkt op de voorziene minicamping. De redenen die zij destijds heeft gehad voor de aanschaf van haar woning, zoals het vrije uitzicht en de rustige omgeving, gaan met de realisatie van de minicamping verloren.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aantasting van het woongenot van [appellante] niet dusdanig zal zijn dat hieraan een doorslaggevend gewicht dient te worden toegekend. In dit verband wijst het college op het feit dat de grond waarover de toegangsweg loopt, eigendom is van [partij A] en [partij B]. Bovendien is de toegangsweg breed genoeg voor de campinggasten en zal er een beperkt aantal verkeersbewegingen plaatsvinden. Er zijn immers slechts 20 standplaatsen toegestaan, aldus het college. Het aanbrengen van in de omgeving passende beplanting rondom de minicamping zorgt voor een visueel zorgvuldige inpassing voor de omgeving. Verder stelt het college dat een ruimtelijke ontwikkeling inderdaad kan leiden tot enig verlies van privacy. Het college verwijst in dat kader naar de planschaderegeling.
7.2. Niet valt uit te sluiten dat met het wijzigingsplan de privacy en het vrije uitzicht van [appellante] in enige mate zullen worden aangetast, nu het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" de realisatie van een minicamping niet bij recht toestaat. Er bestaat evenwel geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college bij de afweging van alle betrokken belangen in dit geval een groter gewicht mogen toekennen aan de realisatie van de met het wijzigingsplan toegestane minicamping dan aan het belang van [appellante] bij het behoud van de bestaande woonsituatie.
Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college medewerking aan het wijzigingsplan voor de minicamping heeft verleend, om de terugloop in bedrijvigheid in Nieuw-Weerdinge tegen te gaan en daarom initiatieven te steunen die inzetten op recreatie en toerisme en daarmee het dorp nieuwe impulsen kunnen geven. Verder heeft het college daarbij van belang mogen achten dat het wijzigingsplan beperkte invloed heeft op het uitzicht vanuit de woning van [appellante], nu de standplaatsen van de minicamping op ten minste 70 m van de woning komen te liggen en het zicht daarop zal worden belemmerd door een nog aan te planten bosplantsoen. De situering van de standplaatsen en het bosplantsoen is opgenomen in het beplantingsplan (bijlage 1 bij de regels van het wijzigingsbesluit). In de regels van het wijzigingsplan is bepaald dat tot strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van de minicamping zonder dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het plan de aanleg en instandhouding van de beplanting conform het beplantingsplan is gerealiseerd. Op de zitting heeft [partij A] hierover toegelicht dat al gedeeltelijk uitvoering is gegeven aan het beplantingsplan, maar dat de minicamping nog niet in gebruik is.
Verder heeft [partij A] op de zitting toegelicht dat de toegangsweg 2 m in de richting van de woning van [partij A] is verlegd, zodat de afstand tot het perceel van [appellante] ten opzichte van de eerdere situatie is vergroot. Ook heeft hij op zijn perceel een beukenhaag op 50 cm van de erfgrens van het perceel van [appellante] geplaatst. De Afdeling merkt in dit kader op dat de burgerlijke rechter de aangewezen rechter is om vast te stellen wie de eigenaar is van de strook grond waarop de toegangsweg naar de minicamping is voorzien, indien partijen daarover verdeeld zijn.
Ook bestaat er geen grond voor het oordeel dat het aantal verkeersbewegingen over de toegangsweg naar de minicamping zodanig groot zal zijn dat dit leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de privacy van [appellante]. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat rekening is gehouden met de belangen van [appellante], door in de regels van het wijzigingsplan te bepalen dat maximaal 20 standplaatsen mogen worden gerealiseerd en dat tussen 23.00 uur en 07.00 uur geen verkeersbewegingen met motorvoertuigen op en/of van en naar het terrein mag plaatsvinden. Daarmee is wat het verkeer betreft de nachtrust van [appellante] voldoende gewaarborgd. Verder volgt uit artikel 1.70 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" dat het op het perceel kamperen beperkt blijft tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het wijzigingsplan geen onaanvaardbare aantasting betekent van het uitzicht en de privacy van [appellante].
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
8. [appellante] betoogt dat zij vreest dat de realisatie van de minicamping voor parkeeroverlast zal zorgen. Daartoe voert zij aan dat het wijzigingsplan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid, waardoor de campinggasten voor haar woning zullen parkeren.
8.1. Over de vrees voor parkeeroverlast staat in de plantoelichting dat de auto’s bij de standplaatsen op de minicamping komen te staan. Op de zitting heeft [partij A] bevestigd dat inmiddels bij de standplaatsen in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Verder is er op het campingterrein voorzien in een locatie voor kort parkeren. Dit blijkt ook uit de tekening van het beplantingsplan. Niet is gebleken dat op het perceel niet in de benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien. In wat [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen rechtvaardiging voor de gestelde vrees dat het wijzigingsplan parkeeroverlast tot gevolg zal hebben. Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat als gevolg van het wijzigingsplan geen onevenredige aantasting plaatsvindt door parkeerdruk op de omgeving.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het wijzigingsplan voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden en dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellante]. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat met de in het wijzigingsplan voorziene functiewijziging de in de wijzigingsvoorwaarden genoemde waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad en voldoende gemotiveerd dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De door [appellante] gevreesde gevolgen van het wijzigingsbesluit voor haar woon- en leefklimaat staan er niet aan in de weg om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024
159-1091
BIJLAGE
Bestemmingsplan Buitengebied Emmen
Artikel 75.7.3
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding wro-zone - kleinschalig kamperen wordt toegevoegd ten behoeve van de realisatie van een nieuw terrein voor kleinschalig kamperen, waarbij de volgende bepalingen gelden:
1. de oppervlakte van het kampeerterrein bedraagt minimaal 0,5 ha.;
gebieden met de bestemming Natuur - Veengebieden en Beekdalen en landschappelijke essen zijn uitgesloten (voor ligging essen zie Bijlage 3: Kaart "Essen en beekdalen");
1. het terrein is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
2. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
3. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
b. de aanduiding wro-zone - kleinschalig kamperen wordt gewijzigd of verwijderd indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat;
c. de wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten;
d. in de afweging omtrent toepassing van de in artikel 75.7.3 onder a en b opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
e. de aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de in artikel 75.7.3 onder d genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
f. voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
g. indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.