202200808/1/A3.
Datum uitspraak: 21 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2021 in zaak nr. 20/4680 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2017 heeft het college het door [appellant] ingediende verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen en besloten tot gedeeltelijke openbaarmaking van vijftien documenten.
Bij uitspraak van 24 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 januari 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Hielkema, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] ontving een bijstandsuitkering vanaf 6 november 2006. Het college heeft het recht op bijstand bij besluiten van 12 maart 2009 over de periode van 6 november 2006 tot en met 31 december 2008 en over de periode van 1 januari 2009 tot en met 28 februari 2009 ingetrokken en een bedrag aan bijstand over deze perioden van [appellant] teruggevorderd. In het kader van de terugvordering van het bedrag aan bijstand, heeft het college de invordering van de schuld overgedragen aan de deurwaarder met het verzoek om over te gaan tot beslaglegging op een aantal panden van [appellant].
2. In een brief van 20 januari 2017 heeft [appellant] het college onder verwijzing naar de Wob verzocht om verstrekking van alle informatie, stukken en afschriften van documenten, e-mails en faxen met betrekking tot de beslagleggingen door het college in 2009 op de woning aan de [locatie 1], [postcode] in Rotterdam, de woningen aan de [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4], [postcode] in Rotterdam en de woningen aan de [locatie 5] en [locatie 6], [postcode] in Rotterdam. In een besluit van 3 mei 2018 heeft het college dit verzoek aangemerkt als een algemeen informatieverzoek en niet als een Wob-verzoek. In de uitspraak van 20 mei 2020 heeft de Afdeling geoordeeld dat het verzoek van 20 januari 2017 wel Wob-verzoek is.
3. In een besluit van 27 augustus 2020 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en besloten tot een gedeeltelijke openbaarmaking van vijftien documenten. Het college heeft deze documenten, op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob, geanonimiseerd verstrekt, omdat openbaarmaking van deze gegevens niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het besluit van 27 augustus 2020 bevoegd genomen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college, gelet op de duidelijke afbakening van het verzoek om documenten ten aanzien van specifieke panden, terecht heeft geconcludeerd dat de volgens [appellant] ontbrekende stukken buiten het bereik van het verzoek vallen. Deze stukken gaan over de aflossingen door [appellant], besluiten op aanvragen voor voorschotten, besluiten na het eervol ontslag van [appellant], de geïnde huurpenningen tussen 2010 en 2013 van de [locatie 7] en de documenten over het vellen van de woning aan het [locatie 8] in Rotterdam en het weer opkopen daarvan.
5. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het geding is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid in dit concrete geval zwaarder weegt. Daarom heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob aan openbaarmaking van de weggelaten gedeelten in de weg staat.
6. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat van een schending van de hoorplicht geen sprake is. In een eerdere fase in het besluitvormingsproces is [appellant] in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. Het college heeft daarbij toegelicht dat het opnieuw horen van [appellant] uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet noodzakelijk was, omdat de geschilpunten duidelijk waren en de gronden van [appellant] steeds bijna gelijk zijn gebleven. De rechtbank heeft geen reden gezien om hieraan te twijfelen.
Wob
7. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: de Woo) in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staan, dateren van vóór 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1699, onder 1.2). Hoger beroep
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte delen van het beroepschrift niet heeft besproken. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bepaalde documenten buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Ook betoogt hij dat het college openbaarmaking ten onrechte gedeeltelijk heeft geweigerd. Het college heeft niet kenbaar gemaakt van welke personen de persoonlijke levenssfeer in het geding zou zijn. Als bijlage bij het besluit van 27 augustus 2020 is een koopcontact appartementsrecht bijgevoegd. In dit document ontbreken alle even genummerde pagina’s. De rechtbank heeft dit ten onrechte onbesproken gelaten, zo stelt [appellant].
8.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant] het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bepaalde documenten buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen niet nader heeft onderbouwd. Dat betoog kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Daarbij merkt de Afdeling nog het volgende op. In een brief van 20 januari 2017 heeft [appellant] met een beroep op de Wob verzocht om "alle informatie en stukken en afschriften van documenten, email- en faxafschriften alsmede van overige informatiedragers te verstrekken m.b.t. en in relatie met het beslag welke uw gemeente heeft gelegd in 2009 op de woning(en) - waarvan verzoeker in 2009 eigenaar was - resp. de woning aan de [locatie 1] te [postcode] Rotterdam, alsmede de woning(en) aan de [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] te [postcode] Rotterdam, alsmede de woning(en) aan de [locatie 5] en [locatie 6] eveneens te [postcode] Rotterdam". Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, worden bij de bepaling van de reikwijdte van het verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan betrokken. Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2594. Gelet op de bewoordingen van het verzoek heeft de rechtbank terecht overwogen dat de aflossingen door [appellant], besluiten op aanvragen voor voorschotten, besluiten na het eervol ontslag van [appellant], de geïnde huurpenningen tussen 2010 en 2013 van de [locatie 7] en de documenten over het vellen van de woning aan het [locatie 8] in Rotterdam en het weer opkopen daarvan buiten de reikwijdte van het verzoek vallen. Dit betoog slaagt niet.
8.2. Het college hoeft geen informatie te verstrekken voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dat staat in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8.3. De Afdeling heeft kennisgenomen van de geheime stukken. Deze documenten bevatten gegevens, zoals namen, adressen, handtekeningen, geboortedata en burgerservicenummers, die bij uitstek persoonlijke gegevens zijn. Daarbij is ook van belang dat er dossiernummers vermeld staan. Deze informatie in onderlinge samenhang bezien en eventueel gecombineerd met informatie waarover mensen in de omgeving van de betrokkene beschikken, kan ertoe leiden dat herleidbaar is over welke persoon het in de documenten gaat. Dat raakt de persoonlijke levenssfeer. Omdat het hier gaat om specifieke en deels gevoelige informatie en unieke details over de persoon, zoals burgerservicenummers, namen en adressen, heeft het college het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder mogen laten wegen dan het belang van de openbaarmaking van deze gegevens. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat er ook aan in de weg dat het college aangeeft over welke personen het gaat. Daarom ziet de Afdeling geen grond om het college op te dragen de namen van deze personen openbaar te maken.
Ook dit betoog slaagt niet.
8.4. Wat betreft de grond over het koopcontract met ontbrekende paginanummers overweegt de Afdeling als volgt. In een brief van 11 januari 2024 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de notaris het koopcontract vermoedelijk enkelzijdig heeft gescand. Daarbij stelt het college dat het een koopcontract betreft dat door [appellant] zelf is aangegaan. Het college stelt dat het ervan uitgaat dat [appellant] zelf een exemplaar heeft (gehad). Tot slot stelt het college zich op het standpunt dat het de even genummerde pagina’s van het koopcontract niet kan verstrekken, omdat het niet beschikt over deze stukken en er ook nooit over beschikt heeft. De Afdeling acht dit standpunt van het college niet ongeloofwaardig.
Dit betoog slaagt evenmin.
9. De gronden die [appellant] over schending van de hoorplicht in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de in de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden.
10. Tot slot geeft de Afdeling aan [appellant] mee dat hij het college op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Wet open overheid kan verzoeken om stukken aan hem te verstrekken voor zover die informatie over hemzelf bevatten.
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024
735-1050