ECLI:NL:RVS:2024:68

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
202305624/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving van natuurbeschermingsvergunning en voorlopige voorziening in verband met vleesvarkensstal

In deze zaak gaat het om een verzoek om handhaving van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. MOB heeft in 2014 een verzoek ingediend om op te treden tegen een vleesvarkensstal van veehouderij [naam belanghebbende]. Het college heeft in 2014 het verzoek ingewilligd door de natuurbeschermingsvergunning voor de uitbreiding van het bedrijf in te trekken. Echter, in een besluit van 4 april 2023 heeft het college het bezwaar van MOB opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 11 juli 2023 het beroep van MOB gegrond verklaard en het college opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 21 december 2023 de zaak behandeld. Het college heeft aangegeven dat [belanghebbende] een PAS-melder is en in het legalisatieprogramma zit, wat betekent dat handhaving op dit moment onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging tussen het natuurbelang en de bedrijfsbelangen van [belanghebbende] niet eenvoudig is en dat het college een nieuw besluit moet nemen na kennisname van verwachte uitspraken in vergelijkbare zaken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van het college toegewezen, maar afgewezen voor het deel dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist.

De voorzieningenrechter heeft de termijn voor het nemen van een nieuw besluit verlengd en bepaald dat het college binnen vier weken na de uitspraken in de vergelijkbare zaken een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305624/2/R2.
Datum uitspraak: 12 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2023 in zaak nrs. 23/3309 en 23/3310 in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd in Nijmegen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2014 heeft het college het verzoek om handhaving van MOB ingewilligd door de aan [belanghebbende] verleende natuurbeschermingsvergunning voor uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe vleesvarkensstal in te trekken.
Bij besluit van 4 april 2023 heeft het college het door MOB daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2023 heeft de rechtbank het door MOB daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 april 2023 vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Ook heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
MOB heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 21 december 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat in Den Haag, mr. B.H.A. Mariën, mr. A. Vermeulen en dr.ir. E.W. van der Welle, en MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, zijn verschenen. Verder is op zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Deze procedure draait om een verzoek om handhaving van MOB aan het college uit 2014 om op te treden tegen een vleesvarkensstal van veehouderij [naam belanghebbende]. MOB verwijt het college niet actief te handhaven en niet de stal te sluiten. Het college wil dat op dit moment niet, omdat [belanghebbende] een PAS-melder is. Hij zou op korte termijn in aanmerking komen voor legalisatie waardoor handhaven op dit moment onevenredig is.
1.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in het besluit van 4 april 2023 nog steeds niet goed heeft gemotiveerd waarom handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen natuurdoelen. Hiertegen heeft het college hoger beroep ingesteld. Het college vraagt nu de voorzieningenrechter te bepalen dat het geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op dit hoger beroep heeft beslist.
Uitgangspunt bij de beoordeling
2.       Op zitting heeft het college toegelicht dat [belanghebbende] een PAS-melder is die in het legalisatieprogramma zit en dat het college bezig is met legaliseren van de vleesvarkensstal in kwestie. De voorzieningenrechter neemt dit als uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek. Deze handhavingsprocedure is namelijk niet geschikt om te toetsen of [belanghebbende] uiteindelijk aan de voorwaarden van het legalisatieprogramma voldoet. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet ingaat op het betoog van MOB dat [belanghebbende] een ‘valse’ PAS-melder is omdat hij niet aan de voorwaarden van het legalisatieprogramma voldoet. Dat argument kan zo nodig een rol spelen op moment dat de vergunning in het kader van het legalisatieprogramma wordt verleend. Het uitgangspunt dat [belanghebbende] in het legalisatieprogramma zit, betekent ook dat het betoog van [belanghebbende] dat hij voldoende eigen stikstofruimte heeft ten opzichte van de referentiesituatie en daarom geen vergunning nodig heeft, in deze voorlopige voorzieningsprocedure niet aan de orde komt.
Belangenafweging
3.       Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor behandeling van complexe juridische rechtsvragen. De vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college nog niet goed heeft gemotiveerd dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen natuurdoelen, is zo’n complexe rechtsvraag. Het ligt daarom voor de hand om een beslissing op het verzoek te baseren op een belangenafweging. In die belangenafweging moet aan de ene kant worden gewogen dat er een legalisatieprogramma bestaat en een wettelijk vastgelegd voornemen om alle PAS-melders in 2025 te legaliseren. Ook zijn concrete acties om te legaliseren ingezet, maar is op dit moment niet al duidelijk op welke termijn dat tot legalisatie van de bedrijfsvoering van [belanghebbende] leidt. Verder moeten de financiële belangen van [belanghebbende] worden gewogen. Aan de andere kant moet de beginselplicht tot handhaven worden gewogen waar bijkomt dat er de uitspraak van de rechtbank is die in beginsel moet worden opgevolgd, alsmede het natuurbelang waarvoor verzoeker opkomt.
4.       De belangenafweging tussen het natuurbelang en individuele bedrijfsbelangen in deze zaak waar het gaat om PAS-melders die het college moet maken bij een nieuw besluit op bezwaar, staat echter niet op zichzelf. Vergelijkbare afwegingen komen voor in diverse andere zaken. In drie daarvan - nrs. 202106907/1/R2, 202201726/1/R2 en 202203831/1/R2 - zal de Afdeling naar verwachting in het eerste kwartaal van dit jaar uitspraak doen en zal meer duidelijk worden over hoe het college die afweging op een goede manier kan maken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het zinvol is dat het college een nieuw besluit op het bezwaar neemt op moment dat het heeft kennisgenomen van de verwachte uitspraken. Daarmee is niet alleen [belanghebbende] gediend, maar ook het natuurbelang.
Conclusie
5.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe in die zin dat de termijn om een nieuw besluit te nemen wordt verlengd. Het college moet binnen vier weken na de uitspraken in zaken nrs. 202106907/1/R2, 202201726/1/R2 en 202203831/1/R2 een nieuw besluit op het bezwaar nemen met in achtneming van de uitspraak van de rechtbank én voormelde uitspraken van de Afdeling. De voorzieningenrechter wijst het verzoek evenwel af voor zover het college heeft gevraagd dat het geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep in deze zaak heeft beslist.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2023 in zaak nrs. 23/3309 en 23/3310, voor zover de rechtbank daarin het college heeft opgedragen binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college binnen vier weken na de uitspraken in zaken nrs. 202106907/1/R2, 202201726/1/R2 en 202203831/1/R2 een nieuw besluit op het bezwaar van MOB moeten nemen met in achtneming van de uitspraak van de rechtbank en voormelde uitspraken van de Afdeling;
III.      wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024
638