ECLI:NL:RVS:2024:670

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
202302199/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning regulier

Op 19 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 15 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling was gesteld. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond op 20 mei 2022. De rechtbank Den Haag verklaarde op 9 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond.

In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Süzen, de beslissing van de rechtbank aangevochten. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling geen relevante nieuwe stukken had overgelegd die niet eerder in de procedure konden worden ingediend. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de vragen in het hogerberoepschrift niet van belang waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 19 februari 2024, en is vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

202302199/1/V2.
Datum uitspraak: 19 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 maart 2023 in zaak nr. 22/3736 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 20 mei 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de buitenbehandelingstelling, gegrond verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Süzen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De Afdeling betrekt de eerst in hoger beroep overgelegde stukken, namelijk een arbeidsovereenkomst van 26 november 2019 en salarisspecificaties over het jaar 2018, op grond van artikel 85 van de Vw 2000 niet bij de beoordeling van het hoger beroep. De vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij deze stukken redelijkerwijs niet reeds in beroep had kunnen overleggen.
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024
363-992