ECLI:NL:RVS:2024:641

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
202400520/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor permanente bewoning recreatiewoning

Op 13 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Oostvoorne, richtte zich tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2024. De voorzieningenrechter werd verzocht om te voorkomen dat de verzoeker de bewoning van zijn recreatiewoning aan [locatie] te Oostvoorne moest staken, of dat hij dwangsommen verbeurde voordat er uitspraak was gedaan in de bodemzaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de begunstigingstermijn, zoals laatstelijk vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, die op € 1.750 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 279,00. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen een belangenafweging gemaakt. De verzoeker heeft belang bij het kunnen blijven bewonen van de recreatiewoning, mede gezien de schadelijke gevolgen van verhuizen voor zijn inwonende kleinzoon, terwijl het college belang heeft bij handhaving. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen dringende noodzaak is om de permanente bewoning voor de uitspraak te beëindigen, waardoor het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.

Uitspraak

202400520/2/R3.
Datum uitspraak: 13 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2024 in zaak nr. 23/4551 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee.
Openbare zitting gehouden op 13 februari 2024 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.L. Franke
Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door mr. drs. J.M. Lammers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam;
het college, vertegenwoordigd door J. Brinkman en N. van Helvoort.
====================================
Het verzoek richt zich tegen de uitspraak van 5 januari 2024 van de rechtbank Rotterdam. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat hij de bewoning van de recreatiewoning aan [locatie] te Oostvoorne moet staken of, als hij dat niet doet, dwangsommen verbeurt voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
De voorzieningenrechter:
I.        wijst het verzoek toe en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn zoals laatstelijk bepaald bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee van 26 juli 2023 doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Gronden:
•        Het college heeft [verzoeker] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de permanente bewoning van de recreatiewoning aan [locatie] te Oostvoorne te staken en gestaakt te houden.
•        De voorzieningenrechter beperkt zich tot een belangenafweging.
•        [verzoeker] heeft er belang bij om de recreatiewoning permanent te mogen bewonen totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak en dus duidelijk is of de last onder dwangsom mocht worden opgelegd. In dat verband wijst [verzoeker] erop dat verhuizen geen optie is vanwege de verklaring van de GZ-psycholoog over de schadelijke gevolgen die dat kan hebben voor zijn inwonende kleinzoon en dat hij tot op heden geen andere woning heeft kunnen vinden.
•        Daar staat het algemene belang bij handhaving van het college tegenover. Dit belang zou nog steeds worden gediend als de permanente bewoning pas na uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak zouden worden gestaakt. Van dringende noodzaak om de beëindiging van de permanente bewoning voor die uitspraak te realiseren, is niet gebleken.
•        Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen is. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat in de bodemprocedure aspecten als het concreet onderbouwd zoeken naar woonruimte en de gezagsverhouding met betrekking tot de kleinzoon nader aan de orde zullen kunnen komen.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Franke
griffier
926