202300466/1/R3.
Datum uitspraak: 14 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Drachten, gemeente Smallingerland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsweg - de Tuinen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 9 januari 2024, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant] en [andere appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.D. Boscha en M. Waaksma, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op locaties aan de Stationsweg en De Tuinen in Drachten. Stichting Accolade wenst binnen het plangebied sociale huurwoningen te bouwen. Deze herontwikkeling was niet mogelijk op grond van het eerder geldende bestemmingsplan "Drachten De Swetten" van 29 juni 2010, nu dit aan de locatie aan de Stationsweg de bestemming "Detailhandel - 2" toekende, en aan de locatie aan De Tuinen de bestemming "Maatschappelijk - 1". Met het bestemmingsplan "Stationsweg - de Tuinen" wordt de realisatie van woningen binnen de aangewezen bouwvlakken mogelijk gemaakt.
3. Op de locatie aan De Tuinen gaat het om 17 grondgebonden woningen. Uit de plantoelichting blijkt dat het de bedoeling is dat er binnen het plangebied ten zuiden van deze woningen een strook groen komt, en daarachter 21 parkeerplaatsen voor de bewoners. Die parkeerplaatsen komen in een strook langs een doodlopend deel van de weg De Tuinen, die nu nog bestaat uit heggen en struiken.
4. [appellant] en anderen hebben bedrijven op de percelen aan De Tuinen 9 en 11. Deze bedrijven maken onderdeel uit van een kleinschalig bedrijventerrein met loodsen aan de overkant van waar met het bestemmingsplan de woningen en parkeerplaatsen zijn voorzien. Het gaat om bedrijven in milieucategorie 2. [appellant] en anderen zijn het er niet mee eens dat de woningen op kortere afstand dan 30 m van hun bedrijfspercelen mogelijk worden gemaakt. Ook zijn zij het niet eens met de beoogde parkeerplaatsen langs De Tuinen.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De afstand tussen de bedrijfspercelen en de voorziene woningen
6. [appellant] en anderen betogen dat de raad zich niet heeft gehouden aan de minimale afstand van 30 m die hij had moeten aanhouden tussen hun bedrijfspercelen en de dichtstbij gelegen binnen het plangebied voorziene woningen. Die afstand is volgens hen nodig om te voorkomen dat bewoners van deze woningen in de toekomst hinder ondervinden van hun bedrijfsactiviteiten. [appellant] en anderen voegen hier aan toe dat zij plannen hebben om hun bedrijven uit te breiden. Over de aan te houden afstand hebben [appellant] en anderen nog opgemerkt dat bij de behandeling van het bestemmingsplan tijdens de raadsvergadering de wethouder op vragen van raadsleden heeft geantwoord dat aan de vereiste richtafstand van 30 m wordt voldaan, terwijl tijdens de raadsvergadering door raadsleden erop is gewezen dat in de plantoelichting staat dat deze afstand ongeveer 25 m bedraagt. Daarmee heeft de wethouder de raadsleden op dat moment onjuist voorgelicht.
6.1. Bij de beoordeling of de afstand tussen de binnen het plangebied voorziene woningen en de in de nabijheid gelegen bedrijven uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is, heeft de raad de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) als uitgangspunt genomen. De raad is daarbij uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk". Dit heeft de raad desgevraagd op de zitting bevestigd. Dan geeft de VNG-brochure voor bedrijven in milieucategorie 2, waar het bij de bedrijven van [appellant] en anderen om gaat, een richtafstand van 30 m tot woningen. Bij die afstand wordt aangenomen dat geen onaanvaardbare hinder van de bedrijfsactiviteiten in de vorm van geluid, geur, stof of gevaar is te verwachten en dat een goed woon- en leefklimaat bij de woningen is gewaarborgd.
6.2. De kortste afstand tussen de bedrijfspercelen van [appellant] en anderen en de woningen aan de overkant van De Tuinen is ongeveer 25 m, dus minder dan de richtafstand van 30 m. Op de zitting heeft de raad hierover nog toegelicht dat de omstandigheid dat de wethouder tijdens de raadsvergadering heeft gezegd dat de afstand 30 m is, daar niets aan af doet. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is immers benoemd dat de werkelijke afstand ongeveer 25 m bedraagt en is gemotiveerd waarom een kortere afstand dan de richtafstand in dit geval aanvaardbaar is. Deze informatie was tijdens de raadsvergadering bij de raadsleden bekend. Dit is volgens de raad tijdens de behandeling ook aan de orde geweest. In wat [appellant] en anderen daarover hebben gesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
Kort weergegeven heeft de raad in paragraaf 4.4 van de plantoelichting voor de aanvaardbaarheid van een kortere afstand dan de richtafstand de volgende redenen gegeven:
- de eerste meters van de bedrijfspercelen langs De Tuinen worden gebruikt voor parkeren bij de bedrijven. Er vinden hier geen of weinig bedrijfsactiviteiten plaats. Daarom kan worden uitgegaan van een iets grotere daadwerkelijke afstand tussen de woningen en de bedrijfsactiviteiten;
- tussen de loodsen en de woningen zijn een brede groenstrook en parkeerstrook voorzien, waardoor de loodsen aan het zicht worden onttrokken. Er zal vanuit de woningen geen direct zicht op de loodsen zijn. Ook de tuinen bij de woningen liggen op een afstand van zo'n 25 m;
- de bedrijfsactiviteiten, verkeersbewegingen en het geluid van laden en lossen zijn niet zodanig, dat geen goed woon- en leefklimaat bij de woningen kan worden bereikt. Het bedrijventerrein is ook niet geschikt voor bedrijfsactiviteiten met grotere negatieve effecten.
De raad heeft hierbij nog toegelicht dat de bedrijven van [appellant] en anderen door de woningen niet extra zullen worden belemmerd in hun ontwikkeling, want onder het voorgaande bestemmingsplan was al de bouw voor een milieugevoelige functie toegestaan op een nog kortere afstand van deze bedrijven. In het verweerschrift heeft de raad hier nog aan toegevoegd dat de bestaande bedrijfsgebouwen tot op de grens van het bouwvlak van hun percelen langs De Tuinen liggen, en dus toch al niet kunnen uitbreiden in de richting van de binnen het plangebied voorziene woningen.
6.3. De raad heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat, ondanks de afwijking van de richtafstand, in dit geval ter plaatse van de in het plan voorziene woningen een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daarbij heeft de raad terecht geen rekening gehouden met mogelijke uitbreidingsplannen van [appellant] en anderen, omdat het bestemmingsplan dat op hun percelen van toepassing is, geen uitbreiding in de richting van de voorziene woningen toestaat.
Voor zover [appellant] en anderen stellen uitbreidingsplannen te hebben waaraan dit bestemmingsplan in de weg staat, had de raad daar alleen rekening mee hoeven te houden als die uitbreidingsplannen concreet waren en bij de raad bekend waren. Dat is niet het geval en dat heeft [appellant] op de zitting ook erkend.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren en verkeer
7. [appellant] en anderen betogen dat de raad met het bestemmingsplan niet de mogelijkheid mag bieden om langs De Tuinen parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Deze weg wordt al gebruikt voor laad- en losactiviteiten bij hun bedrijven, waarbij de vrachtwagens ook achteruit rijden. Op dit moment is dat nog geen probleem, maar als er parkeerplaatsen komen, zullen die tijdens het laden en lossen worden geblokkeerd en neemt het verkeer op deze weg toe, wat verkeersonveilige situaties kan opleveren. Bovendien kunnen er gevaarlijke situaties ontstaan als spelende kinderen vanuit het woongebied de weg op komen. [appellant] en anderen stellen daarom voor de parkeerplaatsen alsnog te verplaatsen naar een gebied ten oosten van de woningen.
7.1. De Afdeling stelt vast dat De Tuinen een openbare weg is. Het is [appellant] en anderen weliswaar niet verboden om De Tuinen te gebruiken voor laad- en losactiviteiten, maar dat betekent niet dat zij daar het recht aan kunnen ontlenen dat de weg niet ook door andere gebruikers en voor andere doeleinden, waaronder het parkeren, mag worden gebruikt. De raad heeft in de plantoelichting gemotiveerd waarom de Stationsweg als ontsluitingsweg voldoende capaciteit biedt voor de verkeerstoename in het plangebied. Dat betekent dat de raad niet naar andere oplossingen hoefde te zoeken om andere weggebruikers zoveel mogelijk te weren. De raad heeft daarbij in het verweerschrift toegelicht dat de verplaatsing van de parkeerplaatsen naar de oostzijde van het plangebied met het oog op de bezwaren van omwonenden daar, onwenselijk is.
De Afdeling overweegt verder dat het aan degene is die op de openbare weg laadt en lost om rekening te houden met andere gebruikers. [appellant] heeft hierover op de zitting toegelicht dat er ten behoeve van hun bedrijven de ene dag drie vrachtwagens laden en lossen en de andere dag geen, en dat die laad- en losactiviteiten per keer ongeveer een half uur duren. Het beperkte aantal laad- en losbewegingen en het enkele feit dat de doodlopende weg mogelijk kan worden gebruikt door spelende kinderen, hoefde voor de raad geen reden te zijn om het bestemmingsplan niet in deze vorm vast te stellen. De vrachtwagenchauffeurs die naar of van de loodsen van de bedrijven van [appellant] en anderen rijden, zijn ook gehouden om goed op de weg te letten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024
159-1091