202306603/2/R3.
Datum uitspraak: 9 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd te Benthuizen, gemeente Alphen aan den Rijn, en anderen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Heerewegh 30, Benthuizen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen en GB Vastgoed hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 30 januari 2024, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Groen en H.H. de Mol, bijgestaan door mr. E.P. Euverman, advocaat te Breda, zijn verschenen. Verder is op de zitting GB Vastgoed, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.J.H. Plambeck, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het wijzigingsplan voorziet in 18 woningen op een perceel waar voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd was.
4. [verzoeker] en anderen zijn eigenaren en/of gebruiker van de bedrijfsgebouwen gelegen aan [de locatie A tot en met C]. Deze gronden grenzen aan het plangebied. Het bedrijf aan [locatie C] is een mechanisatiebedrijf. Het bedrijf aan [locatie B] en [locatie A] is een groothandel in machines voor de voedings- en genotsindustrie. [verzoeker] en anderen vrezen dat de bestaande bedrijfsvoering in de toekomst ernstig wordt beperkt of onmogelijk wordt gemaakt door de bouw van woningen op korte afstand van hun bedrijven.
5. [verzoeker] en anderen stellen dat sinds 1980 aan [de locatie A tot en met C] onafgebroken werkzaamheden plaats hebben gevonden en nog vinden in het kader van landbouwmechanisatie. Deze activiteiten zijn weliswaar niet mogelijk gemaakt in het voor [verzoeker] en anderen geldende bestemmingsplan "Benthuizen" van 26 september 2013, maar in dat plan is volgens hen ten onrechte voorbij gegaan aan dit al tientallen jaren plaatsvindende gebruik. [verzoeker] en anderen betogen dat het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan ook geen rekening heeft gehouden met dit gebruik. In het akoestisch onderzoek dat aan het wijzigingsplan ten grondslag ligt wordt ervan uit gegaan dat [verzoeker] een bedrijf is met milieucategorie 2, terwijl op de percelen onder andere las- en draaiwerkzaamheden plaatsvinden, waarvoor een milieucategorie 3.1 meer in de rede ligt, zo betogen [verzoeker] en anderen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Benthuizen" van 26 september 2013 activiteiten van milieucategorie 2 zijn toegestaan op de percelen [de locatie A tot en met C]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aan [verzoeker] en anderen is om aannemelijk te maken dat de door hen gestelde activiteiten op hun percelen onder het overgangsrecht van het vorige plan vielen. Hierin zijn [verzoeker] en anderen vooralsnog niet geslaagd. Er is dus geen aanleiding voor het oordeel dat bij de vaststelling van het wijzigingsplan niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden op de percelen van [verzoeker] en anderen.
Het college en GB Vastgoed hebben op de zitting bovendien toegelicht dat de bestaande woning aan [locatie D] - en dus niet de woningbouw in het plangebied - maatgevend is voor de activiteiten die [verzoeker] en anderen gelet op de relevante milieuregelgeving mogen ontplooien. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
7. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat de betogen van [verzoeker] en anderen in de bodemprocedure zullen slagen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. Priem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024
646