202407391/1/V1 en 202407391/2/V1.
Datum uitspraak: 30 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 december 2024 in zaak nr. NL24.21270 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 december 2024 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, advocaat in Gieten, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de aangevoerde beroepsgronden tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
2. Op het moment dat de rechtbank de uitspraak van 2 december 2024 deed, had de rechtbank op 28 juni 2024 al uitspraak gedaan op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag en, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb van rechtswege, op het beroep tegen het reële besluit van 23 april 2024. In die procedure heeft de vreemdeling geen inhoudelijke beroepsgronden ingediend tegen het reële besluit en om die reden heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Die uitspraak staat in rechte vast. Op het moment van de uitspraak van 2 december 2024 liep er dus alleen nog een zelfstandig beroep tegen het reële besluit. In dit zelfstandige beroep heeft de vreemdeling inhoudelijke beroepsgronden ingediend. Die gronden waren op 25 juni 2024 ingediend, dus al voor de uitspraak op het beroep van rechtswege. In dat beroep had de rechtbank de inhoudelijke beroepsgronden moeten betrekken. Het zelfstandige beroep dat de vreemdeling tegen het reële besluit heeft ingediend, was op zichzelf overbodig. De rechtbank had dit kunnen onderkennen. Op zichzelf is het juist dat de rechtbank op het moment van de uitspraak van 2 december 2024 het beroep tegen het reële besluit al had beoordeeld. De rechtbank kan de vreemdeling niet verwijten dat zij de beroepsgronden niet heeft betrokken in het beroep van rechtswege. Nu op het moment van de uitspraak van 2 december 2024 alleen nog een zelfstandig beroep tegen het reële besluit liep en de rechtbank de beroepsgronden niet had betrokken in de uitspraak op het beroep van rechtswege, had de rechtbank de ingediende inhoudelijke beroepsgronden in dat zelfstandige beroep inhoudelijk moeten beoordelen in plaats van zich onbevoegd te verklaren om van het beroep kennis te nemen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van 2 december 2024 wordt vernietigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De rechtbank moet alsnog beslissen op het beroep met inachtneming van deze uitspraak. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 december 2024 in zaak nr. NL24.21270;
III. wijst het verzoek af;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.M.C. Stoové, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Stoové
voorzieningenrechter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2024
392