ECLI:NL:RVS:2024:5434

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202304178/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor nieuwbouw appartementencomplex aan Boulevard de Wielingen te Cadzand-Bad

Op 24 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Boulevard de Wielingen 56 Cadzand-Bad ‘Zilt aan Zee’" en de omgevingsvergunning voor de bouw van 7 appartementen en een commerciële ruimte. De raad van de gemeente Sluis had op 11 mei 2023 het bestemmingsplan vastgesteld en op 7 juli 2023 een omgevingsvergunning verleend aan Bakkerij Finesse B.V. voor de nieuwbouw. Appellanten, eigenaren van een appartement in het nabijgelegen complex "Le Normandy", hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, omdat zij vrezen voor aantasting van hun woongenot door vermindering van lichtinval en privacy door de positionering van de voorgevel van het nieuwe gebouw.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 18 oktober 2024. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de appellanten geen specifieke gronden hebben aangevoerd tegen de omgevingsvergunning. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de betrokkenen voldoende heeft afgewogen en dat de besluiten niet in strijd zijn met de wet. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten, voor zover ingediend door niet-ontvankelijke partijen, niet-ontvankelijk verklaard en de overige beroepen ongegrond verklaard. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304178/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant A], wonend in [woonplaats],
2.       [appellant B], wonend in [woonplaats], en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellanten]),
appellanten,
en
1.       de raad van de gemeente Sluis,
2.       het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Boulevard de Wielingen 56 Cadzand-Bad ‘Zilt aan Zee’" (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 7 juli 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Bakkerij Finesse B.V. voor het bouwen van 7 appartementen en een commerciële ruimte aan de Boulevard de Wielingen 56 en 56 met toevoegingen 101, 102, 201, 202, 301, 302 en 401 te Cadzand-Bad.
De besluiten zijn met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
Tegen deze besluiten hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Bakkerij Finesse B.V. en Bakkershuys Beheer B.V. (hierna samen en in enkelvoud: Bakkerij Finesse) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 18 oktober 2024, waar [appellanten] en [gemachtigde], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg, advocaat in Middelburg, vergezeld door [persoon A], zijn verschenen. Voorts is op de zitting Bakkerij Finesse, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat in Nijmegen, en [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het ontwerpplan is op 10 november 2022 ter inzage gelegd. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 april 2021. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro en de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de mogelijkheid van de nieuwbouw van een appartementencomplex bestaande uit 4 bouwlagen met 7 appartementen boven een commerciële plint op het perceel aan de Boulevard de Wielingen 56 te Cadzand-Bad (hierna: het perceel). Op het perceel bevindt zich een bedrijfspand dat eigendom is van Bakkerij Finesse, die in het pand een bakkerij exploiteert. Het bestaande pand zal worden gesloopt.
Op grond van de ter plaatse voorheen geldende Beheersverordening "Cadzand-Bad", gelezen in samenhang met het bestemmingsplan "Boulevard de Wielingen", was de bouw van het appartementencomplex op het perceel niet toegestaan.
Aan de oostzijde van het perceel, aan de Boulevard De Wielingen 54, bevindt zich het appartementencomplex "Le Normandy" met 11 appartementen en een commerciële plint. Aan de westzijde, op nummer 57A, bevindt zich een appartementencomplex met een commerciële ruimte genaamd "Lichthuys".
[appellant A] en [appellant B] zijn eigenaar van een appartement in het appartementencomplex "Le Normandy". [appellant A] en [appellant B] zijn op zichzelf niet tegen de komst van het nieuwe appartementencomplex. Zij zijn het er niet mee eens dat de voorgevel van het gebouw voor het grootste gedeelte direct tot aan de straat zal worden gebouwd en dat slechts de eerste 2,8 m van het gebouw aan de kant van het naastgelegen gebouw "Le Normandy" zal aansluiten op de voorgevel van dat gebouw. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat zij door de positie van de voorgevel van het gebouw onevenredig in hun woongenot zullen worden aangetast, onder andere door een vermindering van lichtinval.
Ontvankelijkheid
3.       In het beroepschrift van [appellanten] is vermeld dat het beroep alleen door [appellanten] is ingediend. Het stuk met de gronden van het beroep, dat na het verstrijken van de beroepstermijn is binnengekomen, is mede ondertekend door [gemachtigde], [persoon B] en [persoon C].
3.1.    Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
[…]."
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep,
[…]
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
3.2.    Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet wordt beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:681, onder 2.3). Het voorgaande betekent dat het beroep van [appellanten], voor zover het is ingesteld door [gemachtigde], [persoon B] en [persoon C], niet-ontvankelijk is.
Goede procesorde
4.       [appellanten] heeft op de zitting aangevoerd dat de raad met het plan een woonfunctie heeft toegestaan in de plint, terwijl dit volgens het ruimtelijk beleid niet is toegestaan.
4.1.    Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Naar het oordeel van de Afdeling is dat hier aan de orde. Gelet op het late tijdstip waarop deze beroepsgrond naar voren is gebracht - [appellanten] heeft dit voor het eerst op de zitting aangevoerd - hebben de raad en het college, en Bakkerij Finesse hier niet adequaat op kunnen reageren. [appellanten] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het redelijkerwijs niet mogelijk was om deze grond eerder naar voren te brengen. Onder deze omstandigheden laat de Afdeling de nieuwe beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
Ingetrokken beroepsgronden
5.       Op de zitting heeft [appellanten] de beroepsgronden dat het plan leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de privacy, en dat het bouwplan is vergund in strijd met de maximaal toegestane bouwhoogte, ingetrokken.
Beroep tegen de omgevingsvergunning
6.       [appellanten] heeft geen andere specifieke gronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning. Ook [appellant A] heeft geen specifieke gronden tegen de omgevingsvergunning aangevoerd. De Afdeling stelt vast dat de beroepsgronden uitsluitend gaan over het besluit tot vaststelling van het plan.
Toetsingskader bestemmingsplan
7.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Verzoek om overleg
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voeren aan dat zij herhaaldelijk hebben verzocht om overleg met de gemeente en de initiatiefnemer over het ontwerp om tot een compromis te komen over de positie van de voorgevel van het nieuwe appartementencomplex.
8.1.    De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet gebleken is dat de raad niet op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan wat is bepaald in die afdeling. Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en omwonenden zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen, wat [appellant A] en [appellanten] ook hebben gedaan. Dat zij meer bij de planvorming betrokken hadden willen zijn, is begrijpelijk, maar de raad heeft voldaan aan de eisen die de wet aan de voorbereiding van het plan heeft gesteld. Hierbij merkt de Afdeling op dat uit afdeling 3.4 van de Awb of een andere rechtsregel niet de verplichting voortvloeit tot het voeren van overleg in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid.
De betogen slagen niet.
Positionering van de voorgevel
9.       [appellanten] betoogt dat de raad het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, gelet op de positionering van de voorgevel van het gebouw tot aan de straat. Zij voert hiertoe aan dat het gebouw "Le Normandy" destijds niet tot aan de straat mocht worden gebouwd, terwijl de ontwikkelaar van dat plan dat wel wilde. [appellanten] wijst in dit verband op het advies van het zogenoemde Q-team van 22 juni 2015 waaruit volgens [appellanten] volgt dat bij de ontwikkeling van het gebouw "Le Normandy" rekening gehouden moest worden met vermindering van uitzicht en lichtinval van de appartementen in het naastgelegen gebouw op nummer 52. Ook is het plan volgens [appellanten] in strijd met het uitgangspunt dat de voorgevels in één rooilijn direct aan de straat staan. Volgens [appellanten] is het gebouw op nummer 57A in strijd met dit uitgangspunt te ver naar voren gebouwd, en moet met het in dit plan voorziene gebouw op nummer 56 de lijn van de gebouwen op de nummers 52 en 54 worden aangehouden. Doordat de voorgevel van het gebouw voor het grootste gedeelte direct tot aan de straat wordt gebouwd, komt het 3 m voor de lijn van het gebouw "Le Normandy", zo stelt [appellanten].
9.1.    De raad heeft verwezen naar het ruimtelijke kader in het "Ontwikkelingsplan Cadzand-Bad" en de bijbehorende bijlage 10, waarin voor het deelgebied Rode Wielingen het uitgangspunt is opgenomen dat de voorgevels in één rooilijn direct aan de straat staan en dat kleine verspringingen tussen voorgevelvlakken zijn toegestaan om de zogeheten percelering en individuele karakteristiek van de panden te benadrukken. De raad heeft toegelicht dat bij de ontwikkeling van de gebouwen op de nummers 52 en 54 het uitgangspunt van de voorgevels direct aan de straat niet is losgelaten. De ‘sprong naar achteren’ bij nummer 52 moest worden gecorrigeerd. Dat is niet gebeurd bij "Le Normandy". Elders in de straat moest daarom een gevelsprong terug naar de straat worden gemaakt. De raad heeft verwezen naar het advies van 27 september 2018 van het Q- team over de herontwikkelingen van de Rode Wielingen 52 tot en met 57A te Cadzand-Bad, waarin het geheel van deze ontwikkelingen nader is onderbouwd.
9.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873, onder 9.2, overwogen dat de positie van de voorgevel van het gebouw "Lichthuys" op nummer 57A niet in strijd is met het uitgangspunt uit het Ontwikkelingsplan en bijlage 10 dat de situering van de gebouwen aan de Boulevard de Wielingen direct aan de straat - op de voorste perceelgrens - dient plaats te vinden. De Afdeling ziet geen aanleiding om daar in deze procedure anders over te oordelen.
De Afdeling stelt vast dat de voorgevel van het gebouw op nummer 52 niet direct aan de straat ligt en dat van het gebouw "Le Normandy" alleen de commerciële plint op de begane grond tot aan de straat is gebouwd. De bovengelegen verdiepingen van dat gebouw volgen de gevellijn van het gebouw op nummer 52. De gebouwen op de nummers 52 en 54 wijken daarmee dus af van het uitgangspunt van het Ontwikkelingsplan en bijlage 10. Ook stelt de Afdeling vast dat het gebouw op nummer 56 voor het grootste deel wel aan het uitgangspunt van bouwen direct aan de straat voldoet.
De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad het plan voor het gebouw op nummer 56 in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld. Voor zover de raad op de zitting naar voren heeft gebracht dat het gemeentebestuur met de afwijking van het gebouw op nummer 52 een fout heeft gemaakt, overweegt de Afdeling dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het desbetreffende bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen. Ook is niet gebleken dat initiatiefnemer [gemachtigde] van het gebouw "Le Normandy" de gehele voorgevel tot aan de straat wilde bouwen, zoals dat bij het gebouw op nummer 56 wel het geval is. [appellanten] heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit van een dergelijk plan blijkt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gegeven de positie van de voorgevel van de gebouwen op de nummers 52 en 54 en gelet op het uitgangspunt van het ruimtelijk beleid, een stedenbouwkundig aanvaardbare keuze gemaakt voor de zogeheten "sprong naar voren" bij nummers 56 en 57A, waarmee een correctie op het geldende uitgangspunt is gemaakt. De raad heeft daarom voor de positionering van het gebouw op nummer 56 direct aan de straat mogen kiezen.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting woongenot
10.     [appellant A] en [appellanten] betogen dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van hun woongenot, omdat de voorgevel van het gebouw direct aan de straat op de voorste perceelgrens is voorzien.
In de eerste plaats hebben zij aangevoerd dat het plan zal leiden tot een vermindering van lichtinval in hun appartementen. [appellant A] bestrijdt de resultaten van de bezonningsstudie die de raad heeft uitgevoerd. Volgens [appellant A] zal het gebouw tot minder lichtinval leiden, omdat het dicht op haar balkon en woonkamerraam wordt gebouwd. Volgens [appellanten] zal door het gebouw het beetje zonlicht dat in de zomer in de namiddag nog aanwezig is in haar woonkamer en keuken volledig wegvallen.
In de tweede plaats heeft [appellant A] aangevoerd dat door de zeer korte afstand van het gebouw tot haar balkon en woonkamerraam sprake zal zijn van een onaanvaardbare inbreuk op de privacy.
[appellanten] heeft tot slot aangevoerd dat als gevolg van het plan te weinig ruimte overblijft voor het parkeren van fietsen van de klanten van de bakkerij, waardoor de fietsen op haar terrein worden geparkeerd en de uitrit van de parkeergarage zullen blokkeren. [appellanten] vreest dat mede hierdoor de verkeersveiligheid in gevaar komt. Er zal een onoverzichtelijke en gevaarlijke situatie ontstaat wanneer de gebruikers van de parkeergarage van het appartementencomplex "Le Normandy" de drukke Boulevard de Wielingen op rijden terwijl zij daarop geen zicht hebben.
10.1.  De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woongenot van [appellant A] en [appellant B]. De Afdeling zal dit oordeel hierna onder motiveren voor de aangevoerde aspecten bezonning, privacy en fietsparkeren en verkeersveiligheid, in deze volgorde.
Bezonning
11.     Wat betreft de bezonning overweegt de Afdeling dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft in de "Zonnestudie Boulevard de Wielingen 56" van 6 februari 2023 onderzocht wat de invloed is van het gebouw op de bezonning in de appartementen in het gebouw "Le Normandy". Uit deze studie komt naar voren dat bij het appartement van [appellanten] in de periode maart tot en met september in de namiddag en avond sprake zal zijn van enige toename van schaduwhinder als gevolg van het nieuwe appartementencomplex. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat alleen in de avonduren zeer beperkt schaduwhinder optreedt in het appartement en op het balkon van [appellanten]. Ook blijkt volgens de raad uit de bezonningsstudie dat de schaduw, voor zover die al optreedt, voornamelijk afkomstig is van het gebouw op nummer 54 zelf.
De Afdeling is van oordeel dat het effect voor de bezonning zodanig klein is, dat de raad de schaduwhinder aanvaardbaar heeft mogen achten. De Afdeling betrekt hierbij dat alleen aan het eind van de dag enige schaduwwerking in het appartement en op het balkon van [appellanten] zal optreden. Daarnaast geldt dat sprake is van een stedelijke omgeving waar een zekere schaduwwerking eerder aanvaardbaar mag worden geacht dan in een niet-stedelijke omgeving. De Afdeling ziet in wat [appellanten] heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. De raad mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare schaduwhinder.
Privacy
12.     De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat het nieuwe appartementencomplex zal leiden tot enige inkijk in het appartement en op het balkon van [appellant A]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich echter op het standpunt mogen stellen dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt in stedelijk gebied ligt. In een dergelijke stedelijke omgeving is het niet ongebruikelijk dat de afstand tussen appartementen relatief kort is en enig verlies van privacy is daarbij niet volledig uit te sluiten. Ook heeft de raad bij dit standpunt mogen betrekken dat met de gekozen positionering van de voorgevel gedeeltelijk aan de belangen van de bewoners van "Le Normandy" is tegemoetgekomen door de eerste 2,8 m van het gebouw niet tot de voorste perceelsgrens te bouwen.
Fietsparkeren en verkeersveiligheid
13.     De raad heeft onder verwijzing naar de "Notitie zienswijzen en aanpassingen" toegelicht dat hij de verkeersveiligheid wat betreft het in- en uitrijden van de parkeergarage van "Le Normandy" bij de belangenafweging heeft betrokken. De raad stelt zich op het standpunt dat, mede gelet op de beperkte breedte van het nieuwe gebouw en de reeds bestaande voorgevel van het complex op nummer 57A, met de ontwikkeling van het gebouw geen situatie ontstaat die de verkeersveiligheid in gevaar brengt. De raad heeft toegelicht dat de toegang tot de parkeergarage van het gebouw "Le Normandy" zich vrijwel op de zijdelingse perceelsgrens van het naastgelegen gebouw op nummer 56 bevindt. Op korte afstand van de inrit van de parkeergarage bevindt zich het vooruitspringende deel van de gevel van het eigen complex. De situatie wordt aan de westzijde niet anders door het plan, aldus de raad. Door de verspringing van 2,8 m in de voorgevel blijft volgens de raad het zicht op het voetgangersgebied in voldoende mate behouden. Volgens de raad blijft aan de linker- en rechterzijde van de auto die de parkeergarage verlaat voldoende ruimte om de situatie in ogenschouw te nemen en te stoppen voor fietsers en voetgangers alvorens de Boulevard de Wielingen op te rijden.
13.1.  De Afdeling is van oordeel dat de raad ervan uit heeft mogen gaan dat het plan niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. De raad heeft deugdelijk gemotiveerd dat de situatie niet zodanig wijzigt als gevolg van het plan, dat onvoldoende ruimte en zicht overblijft voor de gebruikers van de parkeergarage van "Le Normandy". De Afdeling heeft ook geen reden om aan te nemen dat als gevolg van het plan te weinig ruimte overblijft voor het parkeren van fietsen van de klanten van de bakkerij en dat hierdoor de uitrit van de parkeergarage zal worden geblokkeerd. Ook heeft de raad bij zijn besluit kunnen betrekken dat de parkeergarage wordt ontsloten via de Boulevard de Wielingen, waar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Tot slot heeft de raad van belang mogen achten dat bij de voorgenomen herinrichting van het openbaar gebied dit deel van de Boulevard als voetgangersdomein wordt ingericht waar de automobilist te gast is.
Slotsom
14.     De betogen van [appellant A] en [appellanten] over de gevolgen van het plan voor hun woongenot slagen niet.
Alternatieven
15.     [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad had moeten kiezen voor een alternatieve invulling van het plan. [appellant A] en [appellant B] hebben twee verschillende alternatieven voor het plan aangedragen. Volgens [appellant A] kan de onevenredige aantasting van haar woongenot worden voorkomen door de verspringing in de voorgevel van het gebouw enkele meters in westelijke richting te verschuiven. Volgens [appellanten] kan, door het gehele gebouw 3 m naar achter te verplaatsen op dezelfde voorgevelrooilijn als de gebouwen op nummer 52 en 54, worden voorkomen dat het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast.
15.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad heeft toegelicht dat een verdere verschuiving van de verspringing in de voorgevel veel invloed heeft op het plan, omdat daardoor de bruikbare ruimte van de appartementen aan de oostzijde fors zal verminderen. Een nieuwe indeling van de appartementen zou hiervan het gevolg zijn. Volgens de raad neemt in dat geval de kwaliteit van de ontwikkeling en daarmee de bijdrage van het complex aan het verhogen van de identiteit van de badplaats af. Van een verplaatsing van het hele gebouw naar achteren kan volgens de raad eveneens geen sprake zijn, omdat aan de achterzijde van het perceel de noodzakelijke parkeerplaatsen zijn voorzien.
15.2.  De Afdeling heeft onder 9.2 geoordeeld dat de raad heeft mogen kiezen voor de in het plan voorziene positionering van de voorgevel. De raad heeft in wat [appellant A] en [appellant B] naar voren hebben gebracht geen aanleiding hoeven zien om voor de aangedragen alternatieve invulling van het plan te kiezen. De raad heeft zich hierbij ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woongenot van [appellant A] en [appellant B], zoals onder 10.1 en verder is overwogen. De Afdeling oordeelt dat de raad gelet op het voorgaande de voor- en nadelen van alternatieven bij de besluitvorming voldoende in de afweging heeft meegenomen en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor die alternatieven is gekozen.
De betogen slagen niet.
Conclusie
16.     De Afdeling komt tot de conclusie dat het beroep van [appellanten], voor zover ingediend door [gemachtigde], [persoon B] en [persoon C] niet-ontvankelijk is, en dat de beroepen van [appellant A] en [appellant B] voor het overige ongegrond zijn.
17.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant B] en anderen, voor zover ingediend door [gemachtigde], [persoon B] en [persoon C], niet-ontvankelijk;
II.       verklaart de beroepen van [appellant A] en [appellant B] en anderen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
703-1093