202400971/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend in Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn,
2. [appellant sub 2], wonend in Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Voorweg 14 bc, Hazerswoude-Dorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Er is een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 december 2024, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. Fleers, advocaat in Den Haag, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door G. Balki-Eroglu, drs. J.A. Bos en W.M. Schrijen, zijn verschenen. Verder is daar [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 60 woningen mogelijk op een voormalig bedrijventerrein aan de Voorweg in Hazerswoude-Dorp. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] wonen ook aan de Voorweg, dicht bij het plangebied. Zij maken zich vooral zorgen over het gebruik van een aan de westzijde van het plangebied voorziene calamiteitenroute voor de woonwijk, die langs en nabij hun woningen komt te liggen. [partij] is de ontwikkelaar van de woonwijk.
Hoe toetst de Afdeling?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] betoogt dat hij ondanks een toezegging niet actief is geïnformeerd over de behandeling van zijn zienswijzen door de raadscommissie en raad.
4.1. De raad erkent dat [appellant sub 2] niet de service van attendering is geboden die in de gemeente gebruikelijk is. De Afdeling overweegt evenwel dat, anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, er geen wettelijke verplichting bestaat om tussendoor informatie te verstrekken over de wijze waarop en wanneer over een zienswijze wordt gesproken. Indieners van zienswijzen kunnen commissie- en raadsvergaderingen bijwonen. Agenda’s worden op de gemeentelijke website gepubliceerd. Dat [appellant sub 2] niet actief een mogelijkheid is geboden de al ingediende zienswijzen uitgebreider toe te lichten, maakt niet dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan gebrekkig is en moet worden vernietigd. Daarbij wijst de Afdeling er nog op dat de raad in de nota van beantwoording zienswijzen, bijlage 12 bij de plantoelichting, op zijn zienswijzen is ingegaan. In beroep heeft [appellant sub 2] niet duidelijk gemaakt wat hij nog meer of anders had willen zeggen.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant sub 2] betoogt verder dat de voorziene calamiteitenroute niet voldoende is uitgewerkt en niet geschikt is voor onder meer brandweerwagens. De aanpassingen aan de dijkweg waarover een gedeelte van de calamiteitenroute is gepland, zijn risicovol en onderschat. Zo is de aansluiting met de openbare weg, de Voorweg, dermate krap dat hulpdiensten hier in een noodgeval moeilijk tot geen gebruik van kunnen maken. Daarnaast behelzen de voorgestelde aanpassingen ingrepen aan een dijklichaam die technisch niet onderbouwd en niet voldoende realiseerbaar zijn binnen de eisen die aan een dijklichaam gesteld worden, zo stelt [appellant sub 2].
5.1. De calamiteitenroute sluit aan op een bestaande smalle dijkweg die op zijn beurt uitkomt op de doorgaande Voorweg. De tuin van [appellant sub 2] grenst aan die dijkweg. In de nota van beantwoording zienswijzen staat dat de aansluiting van de dijkweg met de Voorweg enigszins zal worden verbreed. De Veiligheidsregio Hollands Midden en het waterschap hebben zich akkoord verklaard met het gebruik van deze dijkweg en met deze route door brandweerwagens. De bochtstralen van de route bieden daarvoor voldoende ruimte, wat op een civieltechnische tekening is uitgewerkt. In de berm zal verharding worden aangebracht. Ook wordt de weg verzwaard, zo staat in de plantoelichting. Dat brandweerauto’s niet van het dijklichaam gebruik kunnen maken, heeft [appellant sub 2] wel gesteld maar niet verder toegelicht. In de huidige situatie wordt de weg bovendien ook al gebruikt door landbouwvoertuigen. Veelvuldig gebruik door hulp- en nooddiensten is bovendien niet aannemelijk omdat de calamiteitenroute alleen gebruikt zal worden als de hoofdontsluiting van de wijk niet begaanbaar is, zo heeft de raad op de zitting bevestigd. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling niet hoeven twijfelen aan de bruikbaarheid van de dijkweg voor calamiteitenverkeer.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 1]
6. [appellant sub 1] betoogt dat het verweerschrift onbevoegd door het college van burgemeester en wethouders is uitgebracht.
6.1. Op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder e, van de Gemeentewet is het college bevoegd om namens de raad een verweerschrift in te dienen, tenzij de raad daarover anders heeft beslist. Dat laatste is in deze zaak niet gebleken. De Afdeling vat het verweerschrift op als te zijn ingediend namens de raad. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college onbevoegd heeft gehandeld. Ook de vertegenwoordiger van de raad heeft zich op de zitting van 6 december 2024 daartegen niet verzet.
Het betoog slaagt niet.
7. De tuin van de woning van [appellant sub 1] grenst aan het smalle weggedeelte, de dijkweg, waar de calamiteitenroute op aansluit. Hij betoogt dat niet is geborgd dat de calamiteitenroute uitsluitend gebruikt zal worden door nood- en hulpdiensten, fietsers en voetgangers. Hij verwacht overlast van gemotoriseerd verkeer naar en vanuit de nieuwe woonwijk.
7.1. In de beantwoording van de zienswijzen heeft de raad gesteld dat de calamiteitenroute primair is bedoeld voor nood- en hulpdiensten. De route kan ook worden gebruikt door fietsers en voetgangers, maar niet door auto’s.
7.2. Aan de gronden voor de calamiteitenroute is de bestemming "Woongebied" met de functieaanduiding "specifieke vorm van woongebied - calamiteitenontsluiting" toegekend. Ingevolge artikel 1.28 van de planregels is een calamiteitenontsluiting een weg of verhard oppervlak bedoeld en geschikt als ontsluiting voor nood- en hulpdiensten (waarbij te denken is aan onder andere ambulances en brandweerwagens). Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder f, zijn de aldus aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een calamiteitenroute en/of ontsluitingsroute voor de schaatsbaan. Ingevolge artikel 3.3.5 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" bestemd voor de hoofdontsluiting van het plangebied. De gronden met die aanduiding liggen ruim 100 m ten oosten van het punt waar de dijkweg aansluit op de Voorweg. Ingevolge artikel 3.3.6 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - calamiteitenroute" medebestemd voor een calamiteitenroute van het woongebied.
7.3. Uit deze planregeling, in samenhang bezien, volgt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan het niet mogelijk maakt de calamiteitenroute open te stellen voor normaal autoverkeer. Autoverkeer vanuit en naar de nieuwe woonwijk moet gebruik maken van de hoofdontsluiting van de wijk, de als "ontsluiting" aangeduide gronden. In de door [appellant sub 1] bedoelde borging is voorzien. Er komt bovendien een neerklapbaar paaltje in de weg te staan, zo heeft de raad ook op de zitting bevestigd. Een voorwaardelijke verplichting heeft de raad, gelet hierop, niet nodig hoeven achten. Het bestemmingsplan maakt duidelijk dat autoverkeer hier niet mogelijk is. De vrees van [appellant sub 1] dat autoverkeer leidt tot verkeersonveiligheid en een inbreuk op zijn privacy, is daarom ongegrond. Mocht niettemin zonder planologisch besluit alsnog regulier autoverkeer naar en vanuit de woonwijk op de calamiteitenroute mogelijk worden gemaakt, dan kan om handhaving worden verzocht.
Uit de planregeling volgt verder dat niet is uitgesloten dat langzaam verkeer van de calamiteitenroute gebruik maakt. Dat omvat mede scooters en brommers, zo heeft de raad op de zitting gesteld. Tegen dat gebruik bestaan volgens de raad uit het oogpunt van verkeersveiligheid en eventuele overlast geen bezwaren. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het, gelet op het beperkte aantal woningen en de verderop gelegen hoofdontsluiting van de wijk, niet om grote aantallen van dit soort voertuigen op de calamiteitenroute en dijkweg zal gaan en dat de eventuele geluidsoverlast beperkt zal blijven. Dat het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal verslechteren, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling acht de mogelijke gevolgen voor [appellant sub 1] daarom niet onevenredig. Als de overlast in de praktijk toch groter is dan verwacht of zich onveilige situaties voordoen, kan [appellant sub 1] zich tot de gemeente wenden met het verzoek om verkeersmaatregelen te treffen.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant sub 1] betoogt dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een alternatieve ligging van de calamiteitenroute. Eén alternatief is om vanuit de wijk op een andere plek aan te sluiten op de bestaande dijkweg, een ander alternatief is om de calamiteitenroute te laten lopen vanuit de woonwijk over een ten zuiden daarvan gelegen open terrein en vervolgens rechtstreeks te laten aansluiten op de Voorweg.
8.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De Afdeling is van oordeel dat de raad niet voor een van beide alternatieven heeft hoeven kiezen. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de eerste alternatieve route afvalt vanwege de daarmee gepaard gaande hellingshoek van de weg richting het dijklichaam, de onveiligheid van de kruising met de Voorweg, het ontbreken van voldoende ruimte voor de draaicirkel en het - buiten het plangebied - vervallen van de mogelijkheid van de bouw van twee vrijstaande woningen. Ook de tweede alternatieve route, waarbij de calamiteitenroute een nog open gebied doorsnijdt waar woningbouw mogelijk is, heeft de raad niet wenselijk kunnen achten. Hiermee heeft de raad de door [appellant sub 1] voorgestelde alternatieven afgewogen en heeft hij toereikend gemotiveerd waarom daar niet voor is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant sub 1] betoogt dat artikel 9.2 van de planregels het ten onrechte mogelijk maakt dat het gemeentebestuur onbeperkt kan afwijken van het uitgangspunt dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet worden voorzien. Dit is volgens hem ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel doordat het parkeren kan worden afgewenteld op de openbare ruimte.
9.1. Artikel 9.1 van de planregels luidt:
"Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning."
Artikel 9.2 luidt:
"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1, indien:
a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen."
9.2. De woorden ‘redelijkerwijs niet kan worden verlangd’ laten het gemeentebestuur een zekere afwegingsruimte. Daardoor staat niet bij voorbaat vast in welke gevallen kan worden afgeweken van artikel 9.1 van de planregels. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat ook niet in de planregels hoeven regelen. De betreffende woorden bieden voldoende houvast en zijn dus niet strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel. Het geven van toepassing aan artikel 9.2 kan in een vergunningsprocedure worden getoetst. Dat van die bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt, ligt bovendien niet voor de hand omdat het plangebied ziet op een terrein dat in zijn geheel een nieuwe invulling krijgt. Daarbij heeft de raad gesteld dat het parkeren, gelet op de omvang, binnen het plangebied zelf kan worden opgelost. Het is de Afdeling bovendien niet duidelijk waar [appellant sub 1] op dit punt voor vreest. Hij woont buiten het plangebied. De dijkweg is niet bedoeld voor regulier autoverkeer vanuit en naar de nieuwe woonwijk en parkeren op die weg is, gelet op de breedte daarvan, nagenoeg onmogelijk. In het verweerschrift heeft de raad ook gesteld dat tegen parkeren op de dijkweg zal worden opgetreden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
371