202305370/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2023 in zaak nr. 22/3251 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2021 heeft het college [appellant] een boete opgelegd voor het in gebruik geven van een woning zonder vereiste Huisvestingsvergunning.
Bij besluit van 13 april 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. van der Eijk, en het college vertegenwoordigd door mr. R.D. Fehrmann en mr. T.M.T. Konings, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een woning aan de [locatie] te Den Haag. Het aantal huurpunten voor de woning is 124 en de kale huur bedraagt € 750,00 per maand. Dit betekent dat huurders een huisvestingsvergunning nodig hebben om de woning te mogen huren. Op 29 september 2021 heeft de Haagse Pandbrigade vastgesteld dat [appellant] de woning verhuurde zonder die vereiste vergunning. Als eigenaar van de woning heeft zij het huurcontract getekend en de sleutel aan de huurder overhandigd. De huurders stonden sinds 1 mei 2021 op het adres van de woning ingeschreven in de Basis Registratie Personen en een aanvraag voor een vergunning is niet ingediend.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat het op de weg van [appellant] had gelegen om te controleren of haar huurders over de benodigde huisvestingsvergunning beschikten alvorens de huurovereenkomst aan te gaan. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college het juiste boetetarief van €10.000,00 heeft gehanteerd, omdat [appellant] bedrijfsmatig verhuurt. Van bijzondere omstandigheden die met zich meebrengen dat de boete zou moeten worden gematigd, is niet gebleken.
Hoger beroep
4. [appellant] voert aan dat de overtreding in onvoldoende mate is komen vast te staan. Dit is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd waarom die grond niet slaagt. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat erop wijst dat deze overweging niet juist zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in de onder 4. opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
5. [appellant] voert verder ten onrechte aan dat zij niet aangemerkt kan worden als functioneel dader, omdat zij de overtreding niet heeft aanvaard. Omdat [appellant] zelf het huurcontract heeft getekend en de woning in gebruik heeft gegeven aan huurders zonder huisvestingsvergunning moet zij op de hoogte zijn geweest van de overtreding. Dit maakt dat [appellant] fysiek pleger is, waardoor de Afdeling niet toekomt aan de vraag of er sprake is van functioneel daderschap.
6. De Afdeling ziet geen bijzondere omstandigheden die matiging van de boete rechtvaardigen. Het enkele feit dat [appellant] moeite heeft gedaan om de huurder uit de woning te krijgen, is daartoe onvoldoende. [appellant] had al bij het sluiten van de huurovereenkomst moeten controleren of de huurders over de benodigde huisvestingsvergunning beschikten of een aanvraag daarvoor hadden ingediend. Het ligt op de weg van [appellant], als bedrijfsmatige verhuurder, om op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving waaraan zij zich dient te houden voor het in gebruik geven van een woning.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
284-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 8:
[…]
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 35:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23a, eerste of derde lid, artikel 23b, eerste en tweede lid, artikel 23c, eerste lid, artikel 23d of artikel 23e, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 2:2 Huisvestingsvergunning:
[…]
2. Het is verboden de in artikel 2:1, eerste lid, bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden, dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
Bijlage II
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 7:2, zevende lid van deze verordening.