ECLI:NL:RVS:2024:542

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
202306233/1/A2 en 202306233/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging minnelijke schuldregeling en bezwaarprocedure bij college van burgemeester en wethouders

Op 7 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van een minnelijke schuldregeling voor verzoeker, die op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening was ingesteld. De minnelijke schuldregeling was op 30 januari 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Deurne beëindigd, omdat verzoeker zich niet aan de afspraken van het plan van aanpak zou hebben gehouden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft op 6 april 2023 het eerdere besluit ingetrokken, omdat verzoeker alsnog de benodigde stukken had aangeleverd. Hierdoor herleefde de schuldhulpverlening.

Verzoeker heeft aangegeven haar bezwaar niet in te trekken, maar het college verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat verzoeker geen procesbelang meer zou hebben bij een inhoudelijke beslissing. De rechtbank Oost-Brabant heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat het college terecht tot dit standpunt was gekomen, aangezien het besluit van 30 januari 2023 was ingetrokken en de schuldhulpverlening was hervat. De rechtbank oordeelde ook dat verzoeker niet had aangetoond schade te hebben geleden door de besluitvorming.

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van verzoeker afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zorgen van verzoeker over de uitvoering van de schuldhulpverlening niet relevant waren voor deze procedure, die zich richtte op de rechtmatigheid van het besluit van 30 januari 2023. De schade die verzoeker stelt te hebben geleden, staat niet in verband met dit besluit, maar betreft de uitvoering van de schuldhulpverlening, waarover in deze procedure geen oordeel kon worden gegeven.

Uitspraak

202306233/1/A2 en 202306233/2/A2.
Datum uitspraak: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-­Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 september 2023 in zaken nrs. 23/2166 en 23/1647 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college)
Openbare zitting gehouden op 7 februari 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter
griffier: mr. P.A. de Vink
jurist: mr. A.J.Q. Oskam
Verschenen:
[verzoeker], vergezeld door P.C.J. van der Riet, en het college, vertegenwoordigd door S. Bombay en I. van Grafhorst.
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat er overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Met ingang van maart 2021 was er voor [verzoeker] op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) een minnelijke schuldregeling in de vorm van schuldbemiddeling tot stand gekomen.
Bij besluit van 30 januari 2023 heeft het college de minnelijke schuldregeling met ingang van deze datum beëindigd omdat [verzoeker] zich volgens het college niet heeft gehouden aan de afspraken van het plan van aanpak. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar ingediend bij het college. Bij besluit van 6 april 2023 heeft het college het besluit van 30 januari 2023 ingetrokken, omdat [verzoeker] alsnog de ontbrekende stukken heeft aangeleverd die nodig waren voor het eerste heronderzoek inzake haar schuldenregeling. Hierdoor herleefde de schuldhulpverlening op grond van de Wgs.
Het college heeft toen aan [verzoeker] gevraagd of zij de bezwaarprocedure tegen het besluit van 30 januari 2023 wil voortzetten of intrekken. [verzoeker] heeft aangegeven dat zij haar bezwaar niet intrekt. Bij besluit van 18 juli 2023 heeft het college het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college heeft [verzoeker] doordat het besluit van 30 januari 2023 is ingetrokken en de schuldhulpverlening weer is hervat, geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beslissing op haar bezwaar.
De rechtbank heeft in de overwegingen 5 tot en met 8 geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [verzoeker] geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar bezwaar. Voor dat belang is vereist dat het resultaat dat zij met het instellen van het bezwaar nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt. Dat is niet het geval omdat het besluit van 30 januari 2023 alweer was ingetrokken. Over de gevraagde schadevergoeding heeft de rechtbank geoordeeld dat [verzoeker] niet heeft onderbouwd dat zij schade door deze besluitvorming heeft geleden.
De voorzieningenrechter is het eens met het oordeel van de rechtbank en de in de onder 5-8 van de uitspraak opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Met het besluit van 6 april 2023 is de schuldhulpverlening weer doorgegaan en dat was wat [verzoeker] wilde bereiken met haar bezwaar. Wat [verzoeker] verder in bezwaar, in beroep en ook in hoger beroep aanvoert, gaat over haar onvrede over de uitvoering van de schuldhulpverlening en de onzekerheid die dat voor haar meebrengt. Het is duidelijk dat de zorgen die [verzoeker] hierover heeft moeilijk voor haar zijn, ondanks dat het college heeft gezegd veel te hebben gedaan om [verzoeker] daarbij te helpen. Over de juistheid van de uitvoering van de schuldhulpverlening kan de voorzieningenrechter in deze procedure echter geen oordeel geven, omdat deze procedure daarover niet gaat. De schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden staat niet in verband met het besluit van 30 januari 2023, maar heeft betrekking op de volgens [verzoeker] onjuiste uitvoering van de schuldhulpverlening. Dus ook die gestelde schade levert geen belang op bij een oordeel over de juistheid van dat besluit.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. De Vink
griffier
154-1067