ECLI:NL:RVS:2024:5415

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202400995/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete voor verhuren zonder huisvestingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een boete van € 10.000,00 die hem door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is opgelegd voor het verhuren van een woning zonder de vereiste huisvestingsvergunning. [appellant] verhuurt sinds 3 april 2022 een woning aan de [locatie] te Den Haag, waarbij hij aanvankelijk werd geïnformeerd door een makelaar dat er geen vergunning nodig was. Echter, na een melding van overlast heeft de Haagse Pandbrigade op 15 juni 2022 de woning bezocht en vastgesteld dat er zes personen woonden die een gemeenschappelijk huishouden vormden, en dat de woning slechts 173 huurpunten had, wat onder de vereiste 185 ligt voor een vergunning.

Het college legde daarop een boete op, die door [appellant] werd betwist. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 november 2024 heeft [appellant] zijn gronden beperkt tot het onrechtmatig binnentreden door de inspecteur en het verkrijgen van de huisvestingsvergunning door de huurder. Het college stelde dat de boete met 50% moest worden gematigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het binnentreden onrechtmatig was, omdat de inspectie niet voldeed aan de voorwaarden voor binnentreden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 maart 2023 gegrond. De boete werd herroepen en vastgesteld op nihil, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant].

Uitspraak

202400995/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023 in zaak nr. 23/2986 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2022 heeft het college [appellant] een boete van € 10.000,00 opgelegd voor het verhuren van een woning zonder huisvestingsvergunning.
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. I. de Vink, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.M.T. Konings en mr. R.D. Fehrmann, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Den Haag (hierna: de woning). Sinds 3 april 2022 verhuurt hij de woning via een makelaar, die hem destijds heeft medegedeeld dat er voor de woning geen huisvestingsvergunning nodig was, omdat het aantal huurpunten boven de grens van 185 lag. Naar aanleiding van een melding van overlast heeft een inspecteur van de Haagse Pandbrigade (hierna: de HPB) op 15 juni 2022 de woning bezocht en geconstateerd dat er zes personen woonden die een gemeenschappelijk duurzaam huishouden vormen. Tijdens de controle is ook een huurpuntentelling gedaan, die uitkwam op 173 punten. Omdat de huurders niet beschikten over de vereiste huisvestingsvergunning heeft het college [appellant] op 19 juli 2022 een boete opgelegd.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
3.       Het college heeft [appellant] een boete opgelegd wegens het overtreden van artikel 8, tweede lid, en 35, van de Huisvestingswet 2014, gelezen in samenhang met artikel 2:2 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Omdat [appellant] meerdere woonruimten in Den Haag verhuurt, is er sprake van bedrijfsmatige exploitatie en bedraagt de boete op grond van Bijlage II van de Huisvestingsverordening, € 10.000,00. Na verschillende puntentellingen met verschillende uitkomsten en de onderbouwde betwisting van de puntenaantallen door [appellant], heeft de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) op 30 november 2022 het college geadviseerd de boete in te trekken. Na een tweede controle van de woning op 16 januari 2023, heeft het college op basis van een nieuwe puntentelling bij besluit van 16 maart 2023 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Hoger beroep
4.       Ter zitting heeft [appellant] aangegeven zijn hoger beroepsgronden te beperken tot het onrechtmatig binnentreden en het alsnog verkrijgen van de huisvestingsvergunning door de huurder wat reden moet vormen om de boete te matigen. Niet meer in geschil is dat [appellant] artikel 8, tweede lid, van de Hw heeft overtreden.
5.       Ter zitting heeft het college zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2314), op het standpunt gesteld dat de boete met 50% moet worden gematigd.
6.       Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4 is aangegeven, wordt de overtreding door [appellant] op zichzelf niet langer betwist. Dat betekent dat [appellant] zich wel schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten overtreding. Toch ziet de Afdeling  aanleiding de boete op nihil stellen. Daartoe overweegt zij het volgende.
6.1.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het binnentreden van de HPB op 16 januari 2023 wel onrechtmatig was. Het college voert het beleid dat binnentreden met een machtiging niet met als enig doel het uitvoeren een puntentelling plaatsvindt. Volgens het college was de aanleiding voor het binnentreden een anonieme melding van overlast van kinderen in de woning die niet naar school zouden gaan en controle op brandveiligheid. Het binnentreden, met een machtiging, vond pas twee maanden na die melding plaats. Dat gebeurde met zeven man waaronder twee medewerkers van HPB en daarnaast drie politieagenten. Niet gebleken is dat er ook toezichthouders op de leerplicht of brandveiligheid bij het binnentreden aanwezig waren. In de woning is vervolgens alleen een puntentelling uitgevoerd en van onderzoek naar de aanleiding voor het verlenen van de machtiging blijkt niets. Het college heeft gewezen op het feit dat [appellant] niet wilde meewerken aan een nieuwe puntentelling na het advies van de commissie, maar dat betekent niet dat het college zijn bevoegdheid om binnen te treden mocht gebruiken om andermaal en in de gegeven omstandigheden alleen met het doel een puntentelling uit te kunnen voeren.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten te doen, verklaart de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 maart 2023 gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5:46, derde lid, en artikel 3:2, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. Het besluit van 19 juli 2022 wordt herroepen voor zover daarbij een boete van € 10.000,00 is opgelegd en de boete wordt vastgesteld op nihil. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023 in zaak nr. 23/2986;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 16 maart 2023 gegrond;
IV.     vernietigt dat besluit;
V.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 19 juli 2022, voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op € 10.000,00;
VI.     stelt de hoogte van de boete vast op nihil;
VII.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.873,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 463,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
284-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 8:
[…]
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 35:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23a, eerste of derde lid, artikel 23b, eerste en tweede lid, artikel 23c, eerste lid, artikel 23d of artikel 23e, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 2:2 Huisvestingsvergunning:
[…]
2. Het is verboden de in artikel 2:1, eerste lid, bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden, dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
Bijlage II
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 7:2, zevende lid van deze verordening.