202402981/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2024 in zaak nr. 23/4507 en 23/4510 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2022 heeft het college [appellant] een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding van het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 15 november heeft het college [appellant] een boete opgelegd voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten zonder vergunning.
Bij besluiten van 22 mei 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 21 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. van der Eijk, en het college vertegenwoordigd door mr. T.M.T. Konings en mr. R.D. Fehrmann, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een woning aan de [locatie] in Den Haag. De Haagse Pandbrigade heeft op 27 september 2022 de woning bezocht en geconstateerd dat de er in totaal zes slaapplaatsen zijn, en er vier personen in de woning wonen die kennissen van elkaar zijn. Zij verklaren dat zij via [appellant] aan de woning zijn gekomen en dat zij geen huurovereenkomst hebben. De huurders betalen ieder € 100,00 contant aan [appellant] en maandelijks een bedrag van € 250,00 voor stroom en € 100,00 voor water.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college met het inspectierapport voldoende heeft aangetoond dat de woning werd gebruikt voor onzelfstandige bewoning door meer dan drie personen die geen duurzaam gemeenschappelijk huishouden voerden. De tijdens de inspectie aanwezige bewoner heeft zelf verklaard dat de reden waarom de woning door vier personen wordt bewoond enkel was gelegen in het feit dat twee bewoners nog geen eigen woning hadden. Omdat [appellant] zelf de woning heeft verhuurd aan de bewoners is zij terecht aangemerkt als overtreder. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college het juiste boetetarief van €10.000,00 heeft gehanteerd, omdat [appellant] bedrijfsmatig verhuurt. Van bijzondere omstandigheden die met zich meebrengen dat de boete zou moeten worden gematigd, is niet gebleken.
Hoger beroep
4. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college te lichtvaardig tot de conclusie is gekomen dat de vier huurders geen gemeenschappelijk huishouden vormden. Volgens [appellant] had het college beter onderzoek moeten doen naar de feitelijke situatie. Zij verhuurde namelijk niet aan vier personen, maar aan twee. [appellant] voert verder aan dat zij niet aangemerkt kan worden als functioneel dader, omdat zij de overtreding niet heeft aanvaard.
5. De Afdeling acht de verklaringen van [appellant] ongeloofwaardig en is van oordeel dat zij de woning weloverwogen heeft verhuurd aan vier personen, die geen gemeenschappelijk huishouden voerden. Dit maakt dat [appellant] fysiek overtreder is en de Afdeling niet toekomt aan de vraag of er sprake is van functioneel daderschap. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd dat er sprake is van een overtreding en dat [appellant] de overtreder is. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat erop wijst dat deze overwegingen niet juist zouden zijn. De Afdeling kan zich vinden in de onder 5. tot en met 6.1. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
6. [appellant] wordt verder niet gevolgd in haar betoog dat het boetebeleid onvoldoende voorziet in differentiatie naar de mate van verwijtbaarheid. De door het college gehanteerde ‘Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019’, differentieert namelijk wel degelijk naar verwijtbaarheid. De Afdeling ziet verder geen redenen om de boete te matigen en kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank in de onder 7. en 7.1. opgenomen overwegingen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
284-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 21, aanhef en onder c:
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…]
Artikel 35:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23a, eerste of derde lid, artikel 23b, eerste en tweede lid, artikel 23c, eerste lid, artikel 23d of artikel 23e, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 5:1 Woonruimten met een vergunningplicht voor onttrekking, omzetting of woningvorming
1. Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
Artikel 5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
[…]
b. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen worden omgezet;
[…]
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
Bijlage II
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 7:2, zevende lid van deze verordening.
Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019
HOOFDSTUK 2. Matiging van de boete
Artikel 2:2 Mate van verwijtbaarheid
1. De boete kan worden gematigd, indien de overtreder aannemelijk maakt dat hij al hetgeen heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om de overtreding te voorkomen.
2. Het percentage waarmee matiging van de boete plaatsvindt wordt bepaald volgens onderstaande tabel: