202307367/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Hellendoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 oktober 2023 in zaak nr. 22/1383 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2020 heeft het college aan [appellant A] en [appellant B] een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een eikenboom achter hun perceel.
Bij besluit van 31 maart 2021 heeft het college het door IVN Hellendoorn daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft het college het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 23 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2021 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft het college een nieuw besluit genomen, het door IVN gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard en de omgevingsvergunning opnieuw geweigerd.
Bij uitspraak van 18 oktober 2023 (aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2024, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M.L. Santokhi, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door A.J. ten Hove en M.J. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 augustus 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant A]) hebben een stukje gemeentegrond achter hun tuin gekocht. Sindsdien grenst hun perceel aan een eikenboom. Die boom staat op gemeentegrond in een openbaar park. [appellant A] heeft verzocht om kap van deze eikenboom. Zij ervaren overlast van de boom door afvallende eikels, bladeren en takken. De kapvergunning is, na bezwaar, geweigerd bij besluit van 21 juni 2022.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, samengevat, geoordeeld dat het college aan het belang van het behoud van de eikenboom meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van [appellant A] om de boom te kappen. Het college heeft de aanvankelijk verleende kapvergunning na heroverweging in bezwaar in redelijkheid alsnog mogen weigeren.
Hoger beroep en beoordeling
4. Op grond van artikel 2 van de kapverordening van de gemeente Hellendoorn (hierna: de kapverordening) is het verboden om zonder vergunning bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven het maaiveld) die eigendom zijn van de gemeente te vellen of te doen vellen. Artikel 4 van de kapverordening bepaalt dat het college bevoegd is een kapvergunning te weigeren of onder voorschriften te verlenen in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer of maatschappelijk belang.
5. De kern van het geschil is dat [appellant A] overlast ervaart van de boom. Hij voert aan dat de conditie dusdanig is dat er met instandhouding van de boom een gevaarlijke situatie ontstaat. Hij acht kap van de boom noodzakelijk.
6. [appellant A] heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van B&R Bouwbouw & Boomverzorging van 15 augustus 2023. De Afdeling komt op basis van dit rapport en wat besproken is op de zitting tot de conclusie dat een gevaarlijke situatie zich pas zal kunnen voordoen na het verrichten van werkzaamheden om de niveauverschillen in de tuin, ontstaan na aankoop van het stukje gemeentegrond, op te heffen. Het is echter de verantwoordelijkheid van [appellant A] om de werkzaamheden aan de tuin zodanig uit te voeren dat de boom daarvan geen schadelijke gevolgen ondervindt of de werkzaamheden achterwege te laten.
7. [appellant A] heeft aannemelijk gemaakt dat de boom overlast veroorzaakt, maar de Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college aan het belang dat is gemoeid met het behoud van de boom een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen. Op basis van de gedingstukken kan namelijk worden geconcludeerd dat de boom door zijn omvang en ligging een relevante bijdrage levert aan het openbare groen. De conditie van de boom is weliswaar niet optimaal, maar heeft - met periodiek onderhoud - voldoende toekomstperspectief.
8. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024