ECLI:NL:RVS:2024:540

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
202303342/1/R4 en 202303342/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Tiel Noord en Kleine Kernen - De Balije 9 en de gevolgen voor omwonenden

Op 12 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan ‘Tiel Noord en Kleine Kernen - De Balije 9’. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Tiel op 29 maart 2023, voorziet in de ontwikkeling van twee gebouwen met 36 levensloopbestendige appartementen in de sociale huursector. De initiatiefnemer van het plan is de Stichting Kleurrijk Wonen. Omwonenden, waaronder [appellant] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het plan niet past in de omgeving en onvoldoende rekening houdt met de gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.

De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat zij belanghebbenden zijn, aangezien zij op een afstand van 19 tot 70 meter van het plangebied wonen. De Afdeling heeft vervolgens de argumenten van de appellanten tegen het bestemmingsplan behandeld, waaronder de stedenbouwkundige inpassing, de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, en de parkeergelegenheid. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de gekozen oplossing niet onaanvaardbaar is.

De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellanten ongegrond is, en dat de voorlopige voorziening die eerder was getroffen, komt te vervallen. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om belangen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

202303342/1/R4 en 202303342/3/R4.
Datum uitspraak: 12 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de opheffing of wijziging (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van 7 december 2023, zaaknr. 202303342/2/R4, getroffen voorlopige voorziening en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Tiel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2023 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Tiel Noord en Kleine Kernen - De Balije 9’ vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
[appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Kleurrijk Wonen (hierna: de Stichting) heeft een nader stuk ingediend.
Bij uitspraak van 7 december 2023 in zaak nr. 202303342/2/R4 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het besluit van de raad van 29 maart 2023 geschorst.
Partijen zijn uitgenodigd om te verschijnen ter zitting, om te onderzoeken of aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening ambtshalve op te heffen of te wijzigen met toepassing van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 december 2023, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. L. Pronk, advocaat te Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door E. Rispens, E. Nugteren en J. Strijker, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting, vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, [twee gemachtigden], als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 september 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.       Het plan heeft betrekking op de gronden aan de Balije 9 in Tiel en voorziet in de ontwikkeling van twee gebouwen voor 36 levensloopbestendige appartementen in de sociale huursector. De twee gebouwen bestaan uit twee respectievelijk drie bouwlagen. De Stichting is initiatiefnemer van het plan. Voorheen was op deze locatie een school gevestigd en gold een maatschappelijke bestemming.
3.1.    [appellant] en anderen wonen ten zuiden van het plangebied. Zij zijn het niet eens met het plan, onder andere omdat het plan volgens hen niet past in de omgeving en er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de directe omgeving.
Wijze van toetsen
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontvankelijkheid
5.       De Stichting betoogt dat [persoon A] en [persoon B], wonend aan de [locatie 1] in Tiel, en [personen C en D], wonend aan de [locatie 2] in Tiel, geen belanghebbenden zijn, omdat zij te ver van het plangebied wonen.
5.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.2.    [appellant] en anderen, waaronder [persoon A], [persoon B], [personen C en D], zijn belanghebbenden, zodat zij beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. [appellant] en anderen wonen namelijk op een afstand van ongeveer 19 tot 70 m van de locatie en zij hebben vanaf hun perceel zicht op de locatie. Het is niet uitgesloten dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. Overigens volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, dat aan niet-belanghebbenden die wel een zienswijze hebben ingediend, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat zij geen belanghebbenden zijn.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [persoon A], [persoon B], [personen C en D], is ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het beroep, ook in zoverre, inhoudelijk behandelt.
Participatie en belangenafweging
6.       [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de inbreng van omwonenden. Zij hebben sterk het gevoel dat het de bedoeling was dat omwonenden geen rechtsmiddelen zouden instellen tegen het plan. Volgens hen is onvoldoende rekening gehouden met hun belangen.
6.1.    De raad wijst erop dat omwonenden vanaf een vroeg stadium betrokken zijn in de planvorming middels enkele nieuwsbrieven en meerdere informatieavonden. Verder is er gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen en hier is ook gebruik van gemaakt door [appellant] en anderen.
6.2.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Overigens is gebleken dat [appellant] en anderen hun argumenten naar voren hebben kunnen brengen, aangezien zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. De raad heeft in de nota van zienswijzen hierop een inhoudelijke reactie gegeven. De bijdrage van omwonenden heeft ook deels geleid tot aanpassing van het plan, namelijk tot verlaging van de twee beoogde gebouwen van 3 respectievelijk 4 woonlagen naar 2 respectievelijk 3 woonlagen. De raad heeft dus rekening gehouden met de inbreng van omwonenden.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkwaardig alternatief
7.       [appellant] en anderen betogen dat er een gelijkwaardig alternatief voor het plan bestaat, dat inhoudt dat hetzelfde aantal, maar grondgebonden of patiowoningen wordt gerealiseerd binnen het plangebied en op aan dat plangebied grenzende gronden.
7.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De Afdeling overweegt dat de raad het door [appellant] en anderen genoemde alternatief heeft betrokken bij het vaststellen van het plan. Daarbij heeft de raad toegelicht dat bij realisatie van dat alternatief belangrijke groen- en speelvoorzieningen voor de buurt zouden verdwijnen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet daarvoor is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige inpassing
8.       [appellant] en anderen betogen dat geen sprake is van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing. De gebouwen met twee respectievelijk drie woonlagen en de maximale bouwhoogte van 7 m respectievelijk 10 m past volgens hen niet in een omgeving waar uitsluitend grondgebonden woningen bestaan.
8.1.    Volgens de raad past het plan in de omgeving. Het is in de stedelijke omgeving niet ongebruikelijk dat grondgebonden woningen en niet grondgebonden woningen nabij elkaar worden gesitueerd, aldus de raad. De raad beoogt met het plan een overgangszone te creëren tussen laag- en hoogbouw in de omgeving.
8.2.    De Afdeling is van oordeel dat de in het plan toegestane bebouwing vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, niet onaanvaardbaar is. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de directe omgeving bestaande bebouwing met een vergelijkbare maximale bouwhoogte aanwezig is, zoals woningen ten zuiden van het plangebied met een maximale bouwhoogte van 10 m en het wijkcentrum ten westen van het plangebied met een maximale bouwhoogte van 11 m. Dat de raad na afweging van alle belangen, waarbij onder meer rekening is gehouden met stedenbouwkundige aspecten, een andere keuze heeft gemaakt dan die overeenkomt met de wens van [appellant] en anderen, valt binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting woon- en leefklimaat
9.       [appellant] en anderen vrezen voor vergaande aantasting van hun woon- en leefklimaat. Door de massaliteit van de beoogde gebouwen wordt hun uitzicht negatief beïnvloed en vrezen [appellant] en anderen inkijk vanuit de beoogde appartementen.
9.1.    De Afdeling overweegt dat enig verlies van privacy als gevolg van het plan niet is uit te sluiten. Gelet op de afstand van ongeveer 19 tot 70 m tussen de appartementencomplexen en de woningen van [appellant] en anderen heeft de raad zich echter op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy van [appellant] en anderen niet zodanig is dat deze onevenredig nadeel oplevert en daarmee in de weg staat aan een goede ruimtelijke ordening.
Over het verlies aan uitzicht stelt de Afdeling voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad het belang van [appellant] en anderen bij behoud van hun uitzicht moet betrekken in zijn belangenafweging. [appellant] en anderen wonen, als gezegd, op een afstand van ongeveer 19 tot 70 m tot de appartementencomplexen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet hierop, mogen concluderen dat ook het uitzicht van [appellant] en anderen niet onevenredig wordt aangetast door het plan.
Het betoog slaagt niet.
Voorwaardelijke verplichting
10.     [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte ervoor heeft gekozen om geen voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in stand houden van een groenstrook op te nemen.
10.1.  Aan een strook grond tussen de appartementencomplexen en de woningen aan de Balije is de bestemming "Groen" toegekend waar, gelet op artikel 3.1 van de planregels, onder meer groenvoorzieningen zijn voorzien.
10.2.  De Afdeling overweegt dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen noodzaak was om, met het oog op de belangen van [appellant] en anderen, in het plan te voorzien in een voorwaardelijke verplichting die ertoe strekt dat ter plaatse van deze strook grond daadwerkelijk een groenstrook wordt gerealiseerd. Hierbij wordt betrokken dat, zoals onder 9.1 is overwogen, de privacy en het uitzicht van [appellant] en anderen door de voorziene gebouwen niet onevenredig wordt aangetast. De raad heeft daarnaast op de zitting toegelicht dat de betreffende strook grond in eigendom toebehoort aan de gemeente, dat een aantal bomen zal worden gehandhaafd en dat in samenspraak met buurtbewoners en de nieuwe bewoners van de appartementen een plan zal worden gemaakt voor de verdere inrichting van de groenstrook.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer en parkeren
11.     [appellant] en anderen stellen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Volgens [appellant] en anderen worden de parkeerplaatsen deels op de locatie van een beoogde fietsenstalling geplaatst. Daardoor is volgens [appellant] en anderen ook onvoldoende geborgd dat er voldoende voorzieningen zijn voor het parkeren van fietsen.
11.1.  Volgens de raad leidt het plan niet tot een onevenredige parkeeroverlast in de omgeving. De raad heeft op de zitting erkend dat er in de omgeving van het plangebied parkeerdruk wordt ervaren. Echter, de berekende parkeerbehoefte kan volgens de raad op eigen terrein gerealiseerd worden. Op de zitting heeft de raad opgemerkt dat er 41 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarbij verwijst de raad naar het meest recente inrichtingsplan behorende bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de appartementencomplexen. Ook heeft de raad op zitting toegelicht dat de parkeergelegenheid op het eigen terrein alleen toegankelijk wordt voor de bewoners en bezoekers.
11.2.  Op de gronden met de bestemming "Verkeer" is, gelet op artikel 4.1 van de planregels, de aanleg van parkeervoorzieningen toegestaan. Verder mag op grond van artikel 5.3.1, onder a, van de planregels een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) slechts worden verleend indien voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd op eigen terrein. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders van Tiel de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet kan verlenen, indien het bouwplan niet voldoet aan het in artikel 5.3.1, onder a, van de planregels geldende vereiste dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd. Het plan voorziet in de realisatie van 36 appartementen. De parkeerbehoefte is berekend op 40 parkeerplaatsen. Er is voldoende plek op de gronden met de bestemming "Verkeer" om aan deze parkeerbehoefte te voldoen. Er is ook voldoende plek in het plan voor het stallen van fietsen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare parkeeroverlast voor de omgeving met zich brengt.
Het betoog slaagt niet.
12.     [appellant] en anderen voeren aan dat de verkeersveiligheid ter plaatse van het plangebied wordt aangetast. Ze stellen in dit verband dat de ophaaldiensten een aantal keer per week over de smalle weg de Balije rijden. Op die momenten kan er geen ander verkeer langs.
12.1.  De raad heeft op de zitting toegelicht dat de Balije 5 à 6 m breed is, waardoor doorgaand verkeer mogelijk is wanneer een vrachtwagen stil staat. Verder zijn de ophaaldiensten bekend met deze smalle weg en zetten zij in deze smalle straten geen grote vrachtwagens in. Volgens de raad leidt dit plan niet tot een directe verandering voor de verkeerssituatie.
12.2.  De Afdeling oordeelt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid. De Afdeling stelt vast dat het plan geen wezenlijke verandering in de verkeerssituatie met zich brengt ten opzichte van de huidige situatie. Niet aannemelijk is gemaakt dat er een verkeersonveilige situatie bestaat.
Het betoog slaagt niet.
Geluid- en geurhinder
13.     Over de stelling van [appellant] en anderen dat het plan onder andere vanaf de balkons van de appartementencomplexen leidt tot geluid- en geurhinder, overweegt de Afdeling dat zij dit niet hebben geconcretiseerd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de raad het plan om deze reden niet mocht vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14.     Het beroep is ongegrond.
15.     Nu met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, komt, gelet op artikel 8:85, tweede lid, onder c, de voorlopige voorziening te vervallen, zodat opheffing of wijziging daarvan niet meer aan de orde is.
16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024
418-1077