202404946/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur (hierna: het college) van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: VU),
verweerder.
Procesverloop
[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het door het college niet tijdig beslissen op haar verzoek om de VU als haar nieuwe referent voor het studiejaar 2023-2024 te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND).
Bij beslissing van 27 juni 2024 heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 november 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam, vergezeld door G. Neng, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Donner en H.C. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft de Ecuadoraanse nationaliteit. Na het volgen van een opleiding aan de Universiteit van Amsterdam, heeft zij de VU verzocht om haar voor het studiejaar 2023-2024 in te schrijven voor de bacheloropleiding Mathematics. Daarbij heeft zij de VU gevraagd om op te treden als haar nieuwe referent, zodat de eerder door de IND aan haar verleende verblijfsvergunning voor studiedoeleinden blijft gelden. [appellante] is per 1 september 2023 toegelaten tot de bacheloropleiding Mathematics. De VU heeft [appellante] om bewijsstukken van het inkomen van haar partner gevraagd voor de melding als haar nieuwe referent. Zij hoeft geen werkgeversverklaring van haar partner over te leggen, maar wel recente salarisstroken. Op basis van de door [appellante] overgelegde documenten heeft de VU bij de IND een melding als nieuwe referent voor [appellante] gedaan. Op 2 november 2023 heeft de IND de VU bericht dat de melding niet is geaccepteerd, omdat [appellante] op eigen aanvraag al een verblijfsvergunning heeft verkregen voor een zogenoemd zoekjaar. Omdat [appellante] haar verblijfsvergunning op grond van een zoekjaar wil omzetten in een verblijfsvergunning voor studiedoeleinden, heeft de VU haar in november 2023 aangeboden om zich opnieuw als nieuwe referent te melden bij de IND. De VU heeft [appellante] in dat verband verzocht haar eigen aanvraag om een verblijfsvergunning in te trekken en recente salarisstroken van haar partner over te leggen. De eerder overgelegde salarisstroken waren inmiddels ouder dan drie maanden. [appellante] heeft zich in een mailwisseling met de studentenadministratie van de VU op het standpunt gesteld dat de VU met de al eerder door haar aangeleverde stukken zich als referent kan melden bij de IND. De VU heeft geen tweede melding als referent gedaan bij de IND.
2. [appellante] heeft op 3 april 2024 bezwaar gemaakt tegen het door het college niet tijdig beslissen op haar verzoek om de VU als haar nieuwe referent voor het studiejaar 2023-2024 te melden bij de IND.
3. Bij de beslissing van 27 juni 2024 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelingen als referent niet zijn gericht op rechtsgevolg. Verder heeft het college toegelicht dat de VU zich heeft ingespannen om referent te kunnen zijn voor [appellante] voor het studiejaar 2023-2024. [appellante] heeft echter niet voldaan aan de informatieverzoeken waardoor de VU niet beschikte over alle benodigde stukken om zich als referent te kunnen stellen.
Beroep en beoordeling daarvan
4. Op zitting is gebleken dat het betoog van [appellante] in beroep in de kern erop neerkomt dat het college een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor studie voor het studiejaar 2023-2024 met de VU als referent bij de IND moet indienen. Volgens [appellante] kan de aanvraag uit november 2023 opnieuw worden ingediend bij de IND.
5. De Afdeling overweegt dat de VU op grond van de artikelen 4.20 en 4.26 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, in samenhang gelezen met paragraaf B1/5.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, bij de melding als nieuwe referent voor [appellante] bij de IND moet verklaren dat [appellante] nog steeds aan alle voorwaarden van haar verblijfsvergunning voldoet. Voor de toetsing of haar partner voldoende inkomen heeft, heeft de VU recente bewijsstukken van diens inkomen nodig overeenkomstig de eisen van de IND. Nog daargelaten wat het rechtskarakter van de melding als nieuwe referent zou zijn, kan de VU die melding niet doen omdat [appellante], ondanks meerdere verzoeken van de VU, de daarvoor benodigde recente bewijsstukken niet heeft overgelegd. Hierdoor kan de VU niet vaststellen of aan de inkomenseis is voldaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
609