ECLI:NL:RVS:2024:5393

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202406446/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een onvoldoende voor het vak Competence development 2.1 aan de Rijksuniversiteit Groningen

In deze zaak gaat het om een beroep van een student, aangeduid als [appellant], tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen. De student had een onvoldoende gekregen voor het vak Competence development 2.1, dat hij volgde in het studiejaar 2023-2024. Dit vak bestaat uit zeven domeinen, waarbij geen enkele beoordeling lager dan een vijf mag zijn en niet meer dan twee domeinen met een vijf mogen worden beoordeeld. De student behaalde voor drie domeinen een vijf, waardoor hij het vak niet heeft behaald. De student heeft bezwaar gemaakt tegen de beoordeling, waarbij hij aanvoert dat de studenttutor zich racistisch heeft uitgelaten en dat zijn beoordeling daardoor onterecht is beïnvloed. Het college heeft het beroep van de student ongegrond verklaard, waarna de student in beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 december 2024. De student was aanwezig, terwijl het college vertegenwoordigd was door mr. M.E.A. Donkersloot, met daarnaast de examencommissie vertegenwoordigd door dr. G. Koster en drs. F. Schuring. De Raad van State oordeelde dat de beoordeling van de student op basis van de feedback van de studenttutor zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de beoordeling. De Raad concludeerde dat de student niet aannemelijk had gemaakt dat hij door de acceptatie van het verweerschrift door het college was geschaad. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van studenten in het hoger onderwijs onder bepaalde voorwaarden niet kan worden aangevochten, en dat de Raad van State slechts kan toetsen of de procedurele voorschriften zijn nageleefd. De student heeft geen klacht ingediend tegen de studenttutor, wat ook een rol speelde in de beoordeling van de zaak. De Raad van State concludeerde dat de beoordeling van de student op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen en dat de bezwaren van de student niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

202406446/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 8 februari 2024 heeft de examinator van het vak Competence development 2.1 van de bacheloropleiding geneeskunde van de faculteit medische wetenschappen van de rijksuniversiteit Groningen aan [appellant] voor dat vak een onvoldoende toegekend.
Bij beslissing van 9 september 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 december 2024, waar [appellant] is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.A Donkersloot, is digitaal verschenen. Ook zijn namens de examencommissie dr. G. Koster en drs. F. Schuring digitaal gehoord.
Overwegingen
Inleiding en besluitvorming
1.       [appellant] is een student aan de bacheloropleiding Geneeskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. In het studiejaar 2023-2024 heeft hij het vak Competence development 2.1 (hierna: het vak) gevolgd. Dit vak bestaat uit zeven domeinen. Voor deze zeven domeinen mag geen van de beoordelingen lager dan het cijfer vijf zijn en mogen niet meer dan twee domeinen met het cijfer vijf zijn beoordeeld. [appellant] heeft voor drie van de zeven domeinen een vijf behaald. Hierdoor heeft hij het vak niet behaald. Gedurende de colleges van dit vak worden studenten beoordeeld op de competenties samenwerking, leiderschap en professionalisme. Een studenttutor beoordeelt de student gedurende het semester en voorziet deze van feedback. Aan het eind van het semester krijgt de student van de examinator een definitieve beoordeling.
2.       Het college heeft de beslissing van de examinator in stand gelaten. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het overgelegde dossier duidelijke feedbackformulieren bevat. Deze formulieren zijn op verschillende momenten gedurende het semester opgesteld. Het college kan inhoudelijk geen oordeel geven over het kennen en kunnen van een student en kan de beoordeling dus slechts beperkt toetsen. Het college constateert dat appellant zowel van de tutorstudent als van de examinator ruime feedback heeft ontvangen. Het college ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van deze beoordeling.
Het geschil in beroep
3.       [appellant] voert aan dat het college niet heeft onderkend dat de studenttutor hem onjuist heeft bejegend. Volgens [appellant] heeft de studenttutor  zich racistisch uitgelaten over studenten van Aziatische afkomst. De uitkomst van zijn beoordeling was daardoor vooraf bepaald en achteraf gekunsteld opgeschreven. Die vooringenomenheid blijkt des te meer uit het feit dat de door deze studenttutor gegeven feedback afwijkt van de feedback die hij in eerdere beoordelingen kreeg, aldus [appellant]. Hij heeft tot nu toe enkel voldoendes gehaald en dus moet deze afwijkende beoordeling door iets anders zijn ingegeven. Hij herkent zich niet in het beeld dat wordt geschetst in de feedback. De studenttutor heeft meerdere keren de sessie kort van tevoren verplaatst naar een vroeger tijdstip. [appellant] was het hier niet mee eens omdat dat problemen opleverde met zijn volle schema. Dit zorgde volgens hem voor constante spanning. Hij heeft hierdoor ook één sessie gemist. Hij stelt dat het missen van die sessie hem nu zwaar is aangerekend, terwijl hij in een operatiekamer stond. Hij heeft op zitting toegelicht dat hij geen klacht heeft ingediend tegen de studenttutor omdat hij het eerst zelf met hem op wilde lossen, zoals ook wordt aanbevolen op de website van de RUG op de pagina wat je kunt doen als je een klacht hebt. [appellant] stelt dat hem geen gelegenheid is geboden tot een nabespreking, hoewel hij hier wel om heeft gevraagd. Na de bekendmaking van de resultaten op 2 februari 2024 heeft hij gesproken met de examinator en in overleg met hem een gespreksmoment voorgesteld aan de studenttutor. Deze was op dat voorgestelde moment niet beschikbaar en heeft via e-mail gereageerd. Er heeft dus ten onrechte geen driegesprek tussen hem, de studenttutor en de examinator plaatsgevonden, aldus [appellant]. De beslissing in administratief beroep moet dan ook vernietigd worden.
Ten slotte voert [appellant] aan dat het college in administratief beroep ten onrechte het verweerschrift met bijlagen heeft geaccepteerd, hoewel de examencommissie dat vier dagen voor de hoorzitting heeft ingezonden, terwijl het daarvoor van het college tot vijf dagen voor de hoorzitting de tijd had gekregen.
Beoordeling van het beroep
4.       Artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing."
4.1.    Deze bepaling staat eraan in de weg dat door het instellen van beroep tegen een beslissing van een college van beroep voor de examens een oordeel van de Afdeling wordt verkregen over een beslissing die als zodanig van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan onderzoeken of het college terecht de vaststelling van het cijfer in stand heeft gelaten, voor zover bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enig andere wet in formele zin zijn gesteld. Uit het beroepschrift van [appellant] blijkt dat hij het niet eens met de hoogte van de toegekende cijfers. Voor zover zijn beroep ziet op het verkrijgen van een hogere beoordeling kunnen die gronden niet worden besproken.
4.2.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij is geschaad door de acceptatie door het college van het verweerschrift dat de examencommissie vier dagen voor de hoorzitting heeft ingezonden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de bijlagen bij het verweerschrift voornamelijk bestonden uit stukken die [appellant] zelf heeft geschreven.
4.3.    Verder is de beoordeling op grond van de door de studenttutor bijgehouden uitgebreide schriftelijke feedback tot stand gekomen. Die feedback bestaat uit zowel positief als negatief commentaar. De stelling van [appellant] dat de ene gemiste sessie hem zwaar wordt aangerekend volgt de Afdeling niet. Uit de feedback formulieren komen nadrukkelijk ook andere verbeterpunten naar voren. Zo staan bijvoorbeeld op het formulier van 31 oktober 2023 ook als verbeterpunten vermeld: het actiever deelnemen aan discussies, het achterwege laten van overbodige informatie en het meer contact maken met het publiek bij een presentatie. Op de zitting heeft de examinator toegelicht waarom een nabespreking met zowel [appellant], de studenttutor als hemzelf uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. In de eerste plaats is een nabespreking in de vorm van een meeting niet gebruikelijk voor dit type onderwijs, maar gebeurt dat in principe alleen bij schriftelijke toetsen. In de tweede plaats heeft de examinator na de bekendmaking van het resultaat op 2 februari 2024 een uur lang met [appellant] gesproken. [appellant] heeft daarop in overleg met de examinator een mail gestuurd naar de studenttutor met een verzoek om een nadere bespreking met hem, de studenttutor en de examinator. In reactie op die mail heeft de studenttutor, met verwijzing naar twee eerdere gesprekken van meer dan 40 minuten tussen hem en [appellant], laten weten dat hij al uitgebreid feedback had gegeven op de prestaties. In die feedback had de studenttutor verbeterpunten benoemd. Volgens de studenttutor heeft [appellant] ook niet eerder tijdens de bijeenkomsten om meer concrete feedback of een nadere toelichting gevraagd. In navolging van de studenttutor achtte de examinator een nadere bespreking vervolgens niet zinvol en heeft er geen fysieke bijeenkomst meer plaatsgevonden. De examinator was van oordeel dat het vak in principe met een relatief korte extra reflectieopdracht zou kunnen worden afgedaan. Wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd over discriminerende uitlatingen van de studenttutor heeft hij toen in het contact met de examinator in het geheel niet genoemd.
Gelet op de schriftelijke feedback en de op de zitting door de examinator gegeven toelichting heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de beoordeling van 8 februari 2024 op de voorgeschreven wijze tot stand is gekomen en is voorzien van een deugdelijke motivering die zakelijk is onderbouwd. [appellant] heeft pas in administratief beroep voor het eerst ernstige beschuldigingen geuit jegens de studenttutor, maar tegen hem geen klacht ingediend. De Afdeling ziet in de enkele stellingen over discriminatie van appellant geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beoordeling voor het vak onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college die beoordeling dan ook terecht in stand gelaten.
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488-1043