202307525/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant A], woonplaats onbekend, en
2. [appellant B], kantoorhoudend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2023 in zaken nrs. 22/2033 en 23/1022 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 2 februari 2022 heeft de raad aanvragen van [appellant B] voor vergoeding van aan [appellant A] verleende rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft de raad het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank het beroep, voor zover daartegen ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk en, voor zover ingesteld door [appellant B], ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant B] heeft als advocaat twee aanvragen ingediend voor vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor aan [appellant A] verleende rechtsbijstand in twee procedures met toevoegingen onder nrs. 2FH2708 en 2FH2922. De raad heeft, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand, gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, beide aanvragen afgewezen, omdat [appellant A] met onbekende bestemming is vertrokken en [appellant B], gegeven die omstandigheid, de noodzaak van rechtsbijstand niet aannemelijk heeft gemaakt.
2. De gronden die [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de 6.1, 7.2 en 7.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat, voor zover [appellant A] aanvoert dat de rechtbank met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep niet heeft onderkend dat hij de verleende rechtsbijstand moet vergoeden, dit betoog faalt. Zoals de raad in de schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, zijn de toevoegingen in stand gebleven en heeft [appellant A] niet aannemelijk gemaakt dat de weigering van de vergoeding van de door [appellant B] verrichte werkzaamheden voor hem gevolgen heeft.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488/1132