ECLI:NL:RVS:2024:5376

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202307525/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van aanvragen voor vergoeding van rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2023. De rechtbank had eerder de aanvragen van [appellant B] voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan [appellant A] afgewezen. De Raad voor Rechtsbijstand had op 2 februari 2022 de aanvragen van [appellant B] afgewezen, omdat [appellant A] met onbekende bestemming was vertrokken en de noodzaak van rechtsbijstand niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk en het beroep van [appellant B] ongegrond. Tegen deze uitspraak hebben beide appellanten hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd, zijn grotendeels herhalingen van eerdere argumenten. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307525/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.       [appellant A], woonplaats onbekend, en
2.       [appellant B], kantoorhoudend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 20 oktober 2023 in zaken nrs. 22/2033 en 23/1022 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 2 februari 2022 heeft de raad aanvragen van [appellant B] voor vergoeding van aan [appellant A] verleende rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft de raad het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank het beroep, voor zover daartegen ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk en, voor zover ingesteld door [appellant B], ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg, is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant B] heeft als advocaat twee aanvragen ingediend voor vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor aan [appellant A] verleende rechtsbijstand in twee procedures met toevoegingen onder nrs. 2FH2708 en 2FH2922. De raad heeft, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand, gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, beide aanvragen afgewezen, omdat [appellant A] met onbekende bestemming is vertrokken en [appellant B], gegeven die omstandigheid, de noodzaak van rechtsbijstand niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.       De gronden die [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de 6.1, 7.2 en 7.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat, voor zover [appellant A] aanvoert dat de rechtbank met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep niet heeft onderkend dat hij de verleende rechtsbijstand moet vergoeden, dit betoog faalt. Zoals de raad in de schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, zijn de toevoegingen in stand gebleven en heeft [appellant A] niet aannemelijk gemaakt dat de weigering van de vergoeding van de door [appellant B] verrichte werkzaamheden voor hem gevolgen heeft.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488/1132