ECLI:NL:RVS:2024:5371

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202304626/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand en verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2023, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. De raad had eerder op 3 november 2021 de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen. Tevens had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 september 2021 een aanvraag van [appellant] om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Na een intrekking van dit besluit door de staatssecretaris, trok [appellant] zijn beroep in, maar de staatssecretaris nam op 29 september 2021 een nieuw besluit waarin de aanvraag opnieuw werd afgewezen. Hierop volgde een nieuwe beroepsprocedure van [appellant].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 december 2024 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde, waren een herhaling van eerdere argumenten die al door de rechtbank waren behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat [appellant] geen nieuwe redenen had aangedragen die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd bepaald dat de raad geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202304626/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant, van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/762 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2021 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg, is verschenen.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 29 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [appellant] om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld. Op 21 oktober 2021 heeft de raad aan [appellant] een toevoeging onder nr. 1JL3717 verleend voor rechtsbijstand tijdens die beroepsprocedure asiel. Op enig moment heeft de staatssecretaris het besluit van 29 september 2021 ingetrokken, waarna [appellant] ook zijn beroep heeft ingetrokken. Op 29 september 2021 heeft de staatssecretaris een tweede besluit genomen, waarbij hij de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel opnieuw heeft afgewezen. Hiertegen heeft [appellant] opnieuw beroep ingesteld. Op 19 oktober 2021 heeft hij opnieuw een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand tijdens de beroepsprocedure asiel. Deze aanvraag is geregistreerd onder nr. 1JL4796. De raad heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de werkzaamheden vallen onder de eerder verstrekte toevoeging 1JL3717 en geen sprake is van een nieuw rechtsbelang.
2.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.2 tot en met 4.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan toe dat [appellant] in hoger beroep tevergeefs een beroep doet op een door hem overgelegd proces-verbaal van een mondelinge uitspraak van 29 maart 2023 van de rechtbank Oost-Brabant in zaak nr. 22/2026. Daaruit volgt volgens hem dat de raad in de bezwaarfase niet zomaar had kunnen aannemen dat geen sprake is van verschillende procedures, maar had moeten achterhalen wat de rechtbank heeft gedaan naar aanleiding van de intrekking van het eerste besluit. Van een gelijk geval is geen sprake, omdat het procesverloop in beide zaken verschilt. In die mondelinge uitspraak heeft de rechtbank namelijk overwogen dat de raad niet zomaar had kunnen aannemen dat de beroepszaak tegen het eerste, ingetrokken, besluit nog niet was afgedaan, terwijl [appellant] in dit geval zijn beroep tegen het eerste afwijzende besluit heeft ingetrokken en er dus geen beroepszaak meer was.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488/1132