202305504/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, van 5 juli 2023 in zaak nr. 22/2037 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2022 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 5 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en M. Spiegelenberg, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 5 november 2021 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) een voornemen uitgebracht tot het opleggen aan [appellant] van een vordering tot terugbetaling van een deel van de kosten van de opvang. Hiertegen heeft [appellant] een zienswijze ingediend. Op 2 december 2021 heeft hij een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand voor het indienen van de zienswijze. De raad heeft deze aanvraag afgewezen, omdat voor het indienen van een zienswijze tegen een voornemen van het COa de bijstand van een advocaat in dit geval niet noodzakelijk is.
2. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.1 en 4.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat de raad [appellant] al dan niet ten onrechte heeft gesuggereerd om bij het Juridisch Loket na te vragen of hij in aanmerking komt voor een lichte adviestoevoeging, anders dan hij betoogt, niet relevant is voor de vraag of de afwijzing van de aanvraag rechtmatig is. Evenmin slaagt het betoog dat de raad de aanvraag had moeten inwilligen, omdat de raad bij een nieuw voornemen in dezelfde procedure wèl een toevoeging heeft toegekend. Zoals de raad in de schriftelijke uiteenzetting terecht heeft aangevoerd, kan een zaak zich immers verder ontwikkelen en juridisch of feitelijk alsnog complex worden, in welk geval een toevoeging wel wordt afgegeven. Ten slotte heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat in de zaak waarin de raad toevoeging nummer JP3176 heeft toegekend, zoals hij stelt, sprake is van dezelfde feiten en omstandigheden als in deze zaak.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
488/1132