ECLI:NL:RVS:2024:5338

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
21 december 2024
Zaaknummer
202405678/4/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Vitaal Vogelenzang' van de gemeente Bloemendaal

Op 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Vitaal Vogelenzang', vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal op 4 juli 2024. Dit bestemmingsplan beoogt de herontwikkeling van sportvelden in Vogelenzang, met de aanleg van nieuwe sportaccommodaties en de bouw van 72 woningen. Verzoekers, bewoners van Vogelenzang, hebben bezwaar gemaakt tegen het plan, met name vanwege de vermeende ontoereikendheid van de verkeersonderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen. Zij vrezen dat de verwachte toename van verkeer zal leiden tot een afname van verkeersveiligheid en een toename van geluidsoverlast.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoekers geen toestemming hebben gegeven voor een onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verkeersintensiteit als gevolg van het bestemmingsplan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie in de omgeving. De raad heeft voldoende onderbouwd dat de verkeerssituatie op de Teylingerweg en Vogelenzangseweg niet onaanvaardbaar zal verslechteren door de extra verkeersbewegingen die het plan met zich meebrengt. Ook de geluidsoverlast en de stikstofdepositie zijn door de voorzieningenrechter als niet onaanvaardbaar beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestemmingsplan naar verwachting in de bodemprocedure stand zal houden, en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

202405678/4/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend in Vogelenzang, gemeente Bloemendaal,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Vitaal Vogelenzang" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Denktank Vitaal Vogelenzang, IKC De Paradijsvogel/Kinderopvang Les Petits, de Dorpsraad Vogelenzang en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[bedrijf], [verzoeker] en anderen en Denktank Vitaal Vogelenzang hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van  12 december 2024, waar [verzoeker] en [andere verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Tillemans, mr. N.M. den Hertog en mr. F.D.S. Bettink, vergezeld van R.M. van der Werf, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], Denktank Vitaal Vogelenzang, vertegenwoordigd door [gemachtigde], de Dorpsraad Vogelenzang, vertegenwoordigd door [gemachtigden], IKC de Paradijsvogel/Kinderopang Les Petits, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [belanghebbende].
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter kan niet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen, omdat [verzoeker] en anderen hiervoor geen toestemming hebben gegeven. De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven naar aanleiding van de beroepsgronden en het verhandelde op de zitting. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Om de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp Vogelenzang te versterken en te waarborgen is de gemeente Bloemendaal voornemens om de sportvelden gelegen in het zuidwestelijke deel van de bebouwde kom van Vogelenzang te herontwikkelen. Het plan voorziet daartoe in het verplaatsen en nieuw aanleggen van sportaccommodaties, het realiseren van een woningbouwprogramma van 72 woningen en het aanleggen van een openbaar gebied. De herontwikkeling is een gebiedsontwikkeling die gefaseerd en over een langere termijn plaats gaat vinden. [verzoeker] en anderen wonen in Vogelenzang. Zij verzetten zich niet zozeer tegen de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling, maar vinden met name dat de aan het plan ten grondslag liggende verkeersonderzoeken ontoereikend zijn, waardoor de gevolgen van het plan voor de veiligheid en leefbaarheid in het dorp niet goed in beeld zijn gebracht. Zij vrezen dat de verwachte verkeerstoename zal leiden tot een afname van verkeersveiligheid en een toename van geluidsoverlast.
Ontvankelijkheid
4.       De voorzieningenrechter volgt de Denktank Vitaal Vogelenzang niet in het standpunt dat het beroep van [verzoeker] en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Een deel van de verzoekers woont in de nabijheid van het plan en is daarom in ieder geval belanghebbende bij het bestemmingsplan. Maar zelfs als verzoekers geen belanghebbenden zouden zijn, dan is hun beroep ontvankelijk, aangezien [verzoeker] en anderen een zienswijze hebben ingediend over het ontwerp-bestemmingsplan. De voorzieningenrechter verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, naar aanleiding van het Varkens in Nood-arrest.
Beoordeling van het verzoek.
5.       [bedrijf] is initiatiefnemer van het plan. Zij heeft op de zitting te kennen gegeven dat inmiddels een omgevingsvergunning voor de bouw van de in het plan mogelijk gemaakte woningen is aangevraagd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
6.       Gelet op wat ter zitting is besproken, is het de voorzieningenrechter gebleken dat [verzoeker] en anderen met name zorgen hebben over de verkeersveiligheid op de Vogelenzangseweg en de Teylingerweg in verband met de algehele toenemende verkeersdrukte in Vogelenzang. Daar kan de voorzieningenrechter in deze procedure over het bestemmingsplan niet aan toekomen. In deze procedure staat alleen ter beoordeling of de toename van het verkeer ten gevolge van het bestemmingsplan zal leiden tot onaanvaardbare effecten voor de verkeerssituatie in en rondom het plangebied.
7.       [verzoeker] en anderen betogen dat het aan het plan ten grondslag liggende verkeersonderzoek ontoereikend is. De resultaten van slechts twee verkeerstellingen op doordeweekse dagen in de nasleep van de coronaperiode geven volgens [verzoeker] en anderen geen representatief beeld van de bestaande verkeersdrukte in het dorp. Zij hebben in dit verband ook gewezen op de gegevens die zij zelf hebben verzameld met behulp van Telraam-sensoren, waaruit zou blijken dat het aantal verkeersbewegingen op de Vogelenzangseweg en de Teylingerweg hoger is dan waarvan in het verkeersonderzoek wordt uitgegaan. Zij hebben verder aangevoerd dat bij de omrekening van de verkeersintensiteit in 2022 naar het jaar 2035 ten onrechte is uitgegaan van een autonome groei van het verkeer van 1,55% per jaar. Ook is de groei van het motorverkeer ten onrechte niet in het onderzoek meegenomen, aldus [verzoeker] en anderen.
7.1.    Om inzicht te krijgen in de te verwachten verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling en wat dit betekent voor de verkeerssituatie heeft Mobycon een verkeersonderzoek uitgevoerd, dat aan het plan ten grondslag is gelegd. In het verkeersrapport van 6 februari 2024 is vermeld dat het plan zal leiden tot 525 extra verkeersbewegingen per etmaal. Dat aantal is niet in geschil. Het plangebied wordt via de Teylingerweg en de zuidzijde van de Deken Zondaglaan ontsloten op de andere wegen in Vogelenzang. Mobycon verwacht dat het grootste deel van het verkeer de N206 Vogelenzangseweg (noord) zal gebruiken en een relatief klein deel de Leidsevaart. De rest van het verkeer rijdt naar verwachting van en naar het zuiden van en naar Leiden en de tussenliggende plaatsen. Op basis van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten heeft Mobycon geconstateerd dat de capaciteit van de wegen voldoende is om het extra aantal verkeersbewegingen af te wikkelen. Uit het verkeersonderzoek volgt dat op de onderzochte wegvakken van de Teylingerweg en Deken Zondaglaan geen knelpunten zullen ontstaan als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Verder volgt uit het onderzoek dat de geconstateerde beginnende knelpunten op de N206-wegen, waaronder de Vogelenzangseweg, er ook zullen zijn zonder de komst van de beoogde ontwikkeling en dat de ontwikkeling hierop slechts een marginale invloed zal hebben.
7.2.    Wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd over de door Mobycon verrichte verkeerstellingen op donderdag 15 september 2022 en dinsdag 20 september 2022, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat de raad deze tellingen niet bij de besluitvorming heeft mogen betrekken. De raad heeft in het verweerschrift en op de zitting gemotiveerd uiteengezet dat de tellingen zijn gedaan op maatgevende dagen, die representatief zijn voor het woon-werkverkeer en een deel van het recreatieverkeer en dat de resultaten passen in het verkeersbeeld dat de raad heeft. De raad heeft verder toegelicht dat de coronamaatregelen ten tijde van de tellingen al geruime tijd niet meer van kracht waren en de normale economische activiteiten weer waren hervat, zodat de verkeersdrukte toen weer op het normale peil was. De voorzieningenrechter ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Dat er volgens de Telraam-tellingen in een bepaalde periode meer verkeersbewegingen waren, wat daarvan ook zij, betekent op voorhand ook niet dat de tellingen van Mobycon ondeugdelijk zijn. Zoals de raad op de zitting heeft toegelicht, zal de verkeersintensiteit altijd wat fluctueren en vertegenwoordigen de twee incidentele pieken van 12.000 verkeersbewegingen niet het maatgevende moment.
Gelet op wat de raad in het verweerschrift heeft toegelicht over het door Mobycon gehanteerde extrapolatiegetal van 1,55% bij de berekening van de verkeersgroei tot 2035, ziet de voorzieningenrechter verder geen grond voor het oordeel dat is uitgegaan van een te laag percentage en dat daardoor de te verwachten verkeersintensiteit voor 2035 is onderschat.
Voor het oordeel dat van de groei van het aantal motoren een significant effect is te verwachten op de uitkomsten van het verkeersonderzoek ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde ook geen reden.
7.3.    In het betoog van [verzoeker] en anderen dat de verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de Teylingerweg ziet de voorzieningenrechter evenmin grond om op voorhand aan te nemen dat het plan geen stand zal houden. Weliswaar zal het aantal verkeersbewegingen op de Teylingerweg als gevolg van het plan substantieel toenemen, maar uit het verkeersonderzoek volgt dat de verkeersintensiteit ook met deze extra verkeersbewegingen ruimschoots onder de maximaal aanvaardbare intensiteit van de Teylingerweg, een erftoegangsweg, zal blijven. [verzoeker] en anderen hebben niet onderbouwd wat er niet deugt aan deze bevindingen in het verkeersonderzoek.
7.4.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie op de Teylingerweg en de Vogelenzangseweg.
8.       [verzoeker] en anderen betogen verder dat het aan het plan ten grondslag liggende geluidonderzoek naar wegverkeerlawaai tekortschiet. Het rapport van Econsultancy is volgens hen onvolledig en gebaseerd op onjuiste gegevens. In het onderzoek wordt namelijk uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km/u, terwijl vaststaat dat slechts een beperkt deel van de voertuigen zich aan deze snelheidslimiet houdt. Ook is gebruik gemaakt van oude gegevens uit 2016 en is ten onrechte niet onderzocht wat de gevolgen van het plan zijn voor de geluidbelasting voor de bestaande woningen aan de Teylingerweg en Vogelenzangseweg.
8.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor de berekening van de geluidbelasting kan worden uitgegaan van de maximumsnelheid zoals die ter plaatse is toegestaan, in dit geval 30 km per uur. De raad heeft toegelicht dat in het geluidonderzoek gebruik is gemaakt van de toen laatst bekende gegevens uit 2016 en dat voor de berekening van de geluidbelasting in 2034 rekening is gehouden met een verkeersgroei van 1% per jaar. Er is geen reden om te twijfelen aan de uiteenzetting van de raad in het verweerschrift dat dit percentage een gangbaar uitgangspunt is als zogenoemde worst-case benadering.
In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad verder uiteengezet dat de toevoeging van 525 extra verkeersbewegingen op de Teylingerweg resulteert in een toename van geluid met ongeveer 3 dB. Dat betekent volgens de raad dat de geluidbelasting op de Teylingerweg daarmee niet boven de 46 dB zal uitkomen en daarmee dus onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal blijven. Wat betreft de situatie op de Vogelenzangseweg heeft de raad op de zitting uiteengezet dat daar, vanwege het aanwezige verkeer al sprake is van een hogere geluidbelasting en dat het effect van de verkeerstoename daardoor kleiner is. Een toevoeging van 525 motorvoertuigen zal er volgens de raad op neerkomen dat het geluid met 1 dB zal toenemen. Een dergelijke toename is niet waarneembaar. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze conclusies niet juist zijn.
Gelet op het voorgaande is dan ook niet te verwachten dat het plan zodanige geluidhinder voor de bewoners van de Teylingerweg en Vogelenzangseweg zal veroorzaken dat dit vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is.
9.       De beroepsgrond van [verzoeker] en anderen over het door Tauw uitgevoerde onderzoek naar de stikstofdepositie in het nabij gelegen Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot vernietiging van het plan leiden, omdat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste daaraan in de weg staat. De bepalingen in de Wet natuurbeheer (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn in die wet opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. In de plantoelichting staat dat de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ongeveer 750 m is. Aangezien de afstand van het Natura 2000‑gebied tot de woningen van [verzoeker] en anderen vergelijkbaar is, ziet de voorzieningenrechter op voorhand niet in dat de belangen van verzoekers zo verweven zijn met dit Natura 2000-gebied dat hun belang samenvalt met de belangen die de betreffende bepalingen van het Wnb beogen te beschermen. De voorzieningenrechter bespreekt deze grond daarom niet inhoudelijk.
10.     In wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd over gebrekkige participatie bij de voorbereiding van het plan, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor schorsing van het plan. Het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het bestemmingsplan is overeenkomstig deze procedure in ontwerp ter inzage gelegd. Hierover konden zienswijzen naar voren worden gebracht. Dat hebben [verzoeker] en anderen ook gedaan. Deze zienswijzen heeft de raad betrokken in zijn afweging. Andere vormen van participatie maken geen deel uit van deze voorbereidingsprocedure. Deze beroepsgrond kan de rechtmatigheid van het besluit dus niet aantasten.
11.     De voorzieningenrechter verwacht ook niet dat de beroepsgrond van [verzoeker] en anderen over de waardevermindering van de woningen aan de Teylingerweg in de bodemprocedure zal leiden tot het oordeel dat het plan geen stand houdt.
12.     [verzoeker] en anderen hebben op de zitting, in aanvulling op de eerder aangevoerde gronden, nog aangevoerd dat het plan in strijd is met de artikelen 5 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nog daargelaten dat [verzoeker] en anderen deze beroepsgrond niet hebben onderbouwd, zal deze beroepsgrond naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure buiten beschouwing blijven omdat op grond van artikel 1.6a van de Chw na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer mogen worden aangevoerd. Weliswaar is na het verstrijken deze termijn aan [verzoeker] en anderen bij brief van 31 oktober 2024 nog een extra termijn van drie weken geboden om aanvullende gronden aan te voeren, maar in deze brief is ook te kennen gegeven dat nieuwe gronden die hierna worden aangevoerd buiten beschouwing blijven.
Conclusie
13.     Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet ook op de belangen die met die beoogde ontwikkeling worden gediend, ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
14.     Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024
604