ECLI:NL:RVS:2024:5335

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
21 december 2024
Zaaknummer
202202458/2/A3, 202304034/2/A3 en 202400040/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraden in bestuursrechtelijke zaken

Op 3 december 2024 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de staatsraden W. den Ouden, J. Th. Drop en M. den Heyer, die belast waren met de behandeling van drie bestuursrechtelijke zaken. Verzoeker stelde dat de staatsraden de indruk wekten bevooroordeeld te zijn, onder andere omdat hij niet via videoverbinding aan de zitting kon deelnemen, ondanks zijn gezondheidsredenen. Hij voerde aan dat de zaken ten onrechte door een enkelvoudige kamer zouden worden behandeld en dat de staatsraden in zijn afwezigheid de zaken op zitting hadden behandeld. De staatsraden hebben in hun schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat verzoeker op 22 november 2024 had verzocht om digitale deelname en dat dit verzoek was ingewilligd. De staatsraden hebben ook verklaard dat er geen sprake was van een afwijzing van het verzoek om digitale deelname en dat de zaken daadwerkelijk door een meervoudige kamer zijn behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het wrakingsverzoek op 17 december 2024 behandeld, waarbij verzoeker via videoverbinding aanwezig was. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. De Afdeling concludeert dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de onpartijdigheid van de staatsraden in het geding is. Het verzoek om wraking wordt afgewezen.

Uitspraak

202202458/2/A3, 202304034/2/A3 en 202400040/3/A3.
Datum beslissing: 20 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 3 december 2024, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. W. den Ouden, mr. J. Th. Drop en mr. M. den Heyer (hierna: de staatsraden), als voorzitter en leden van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van de zaken nr. 202202458/1/A3, 202304034/1/A3 en 202400040/1/A3.
[verzoeker] heeft op 3 december 2024 en 14 december 2024 nadere stukken ingediend.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven, die na ontvangst van de brief van [verzoeker] van 14 december 2024 is aangevuld.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op zitting behandeld op 17 december 2024, waar [verzoeker] via videoverbinding is verschenen. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.
Overwegingen
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het verzoek om wraking
2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat bij hem, als gevolg van de gang van zaken, de staatsraden de indruk hebben gewekt bevooroordeeld te zijn. Hij voert in dit verband aan dat de staatsraden niet voornemens zijn om aan enige waarheidsvinding te doen. Hij wijst er in dit verband op dat het hem, ondanks zwaarwegende gezondheidsredenen, niet werd toegestaan om via een videoverbinding aan de zitting deel te nemen, de zaken ten onrechte door een enkelvoudige kamer zouden worden behandeld en de zaken, nadat het verzoek om wraking was ingediend en bovendien in zijn afwezigheid, toch op zitting zijn behandeld. Volgens [verzoeker] had contact met hem kunnen worden opgenomen om naar de reden voor zijn afwezigheid te informeren. [verzoeker] wijst er daarnaast op dat de staatsraden, door alleen het bestuursorgaan te horen, eenzijdig zijn beïnvloed, doordat het de strategie van het bestuursorgaan is om onjuiste beeldvorming te creëren. Van een onbevooroordeelde behandeling kan daarom geen sprake meer zijn. Hij wijst er tot slot op dat de zaken opnieuw op zitting moeten worden behandeld, waarbij het bestuursorgaan onder ede moet worden gehoord en voor de zaak met nr. 2021400040/1/A3 minimaal twee uur moet worden uitgetrokken.
De reactie van de staatsraden
3.       De staatsraden hebben in hun schriftelijke uiteenzetting de gang van zaken voorafgaand aan de zitting op 4 december 2024 uiteengezet. In hun reactie staat dat [verzoeker] op 22 november 2024 heeft verzocht om digitale zittingsdeelname. In reactie hierop is op 26 november 2024 een e-mailbericht met een Teams-link voor een digitale zittingsdeelname gestuurd naar het in de dossiers voorkomende e-mailadres van [verzoeker]. Op 3 december 2024 is naar aanleiding van een hiermee verband houdend bericht van [verzoeker] van dezelfde dag geprobeerd telefonisch contact met hem te krijgen. Dit is niet gelukt. Wel is er een voicemailbericht achtergelaten. [verzoeker] heeft niet teruggebeld. De staatsraden wijzen er in hun reactie op dat geen sprake is of was van een afwijzing van het verzoek om digitale zittingsdeelname. Het verzoek is juist ingewilligd en er is een Teams-link verzonden.
In de schriftelijke uiteenzetting staat verder dat in de ochtend van 4 december 2024 de zaken door een meervoudige kamer op zitting zijn behandeld. Door een administratieve vergissing heeft op de website van de Raad van State ten onrechte gestaan dat een enkelvoudige kamer de zaken zou behandelen. Van het voornemen tot een enkelvoudige behandeling is volgens de staatsraden echter nooit sprake geweest. Verder staat in de schriftelijke uiteenzetting dat de kamer bij aanvang van de zitting er niet van op de hoogte was gebracht dat [verzoeker] in de avond van 3 december een wrakingsverzoek had ingediend. Door vertraging bij de postverwerking heeft dat verzoek de kamer pas op 4 december, even na 12.00 uur bereikt, en daarmee na afronding van de behandeling op zitting van de zaken van [verzoeker].
De staatsraden hebben aangegeven dat er sprake lijkt te zijn van een misverstand.
4.       De staatsraden hebben in een aanvullende reactie aangegeven dat zij, gelet op de formulering van het verzoek, namelijk 'bij deze wraak ik uw rechters', ervan uitgingen dat de gehele meervoudige kamer was gewraakt.
Beoordeling van het verzoek
5.       Uit de stukken en het verhandelde op de zitting van 17 december 2024 is duidelijk geworden dat in deze zaken niet alles (administratief) goed is verlopen. De Afdeling gaat ervan uit dat, gelet op de schriftelijke uiteenzetting van de staatsraden, de brief van [verzoeker] van 14 december 2024 en het verhandelde op de zitting, inmiddels helder is geworden dat het verzoek van [verzoeker] om de zitting via een videoverbinding te mogen bijwonen, was ingewilligd en het e-mailbericht met de Teams-link om aan de zitting te kunnen deelnemen ook naar [verzoeker] is verzonden. Ook is gebleken dat het nimmer de opzet is geweest de zaken door een enkelvoudige kamer te laten behandelen, maar door een meervoudige kamer, maar dat dit door een administratieve vergissing onjuist op de website van de Raad van State was vermeld. De Afdeling wijst er in dit verband op dat de zaken op 4 december 2024 ook daadwerkelijk door een meervoudige kamer op zitting zijn behandeld. Er is dus, zoals de staatsraden in hun schriftelijke uiteenzetting hebben aangegeven en [verzoeker] op de zitting van 17 december 2024 ook heeft erkend, in zoverre sprake geweest van een ongelukkig aaneenschakeling van misverstanden.
6.       Omdat de zaken door een meervoudige kamer zouden worden behandeld en in het verzoek van [verzoeker] is aangegeven dat hij de 'rechters' wraakt, heeft de behandelend kamer het verzoek, zo staat in hun aanvullende schriftelijke uiteenzetting, aangemerkt als gericht tegen de gehele kamer. De Afdeling merkt het verzoek, gelet op de inhoud daarvan, ook zo aan en zal hierna ingaan op de in de brief van 14 december 2024 naar voren gebrachte argumenten die dan ook betrekking hebben op het handelen van deze drie staatsraden.
7.       [verzoeker] heeft erop gewezen dat de zaken op 4 december 2024 ten onrechte op zitting zijn behandeld in zijn afwezigheid en nadat een verzoek om wraking was ingediend. De staatsraden hebben op deze zitting alleen de standpunten van het bestuursorgaan gehoord en zijn eenzijdig door hem beïnvloed. Er is volgens [verzoeker] bij hen een onjuist beeld ontstaan en zij kunnen de zaken niet meer onbevooroordeeld behandelen.
7.1.    De Afdeling overweegt hierover het volgende. Partijen worden op grond van artikel 8:56 van de Awb voor een zitting uitgenodigd, maar zijn niet verplicht aan de uitnodiging gevolg te geven. Daarom zal een behandelend kamer er in het algemeen van uitgaan dat, als een betrokkene niet verschijnt, deze betrokkene blijkbaar heeft besloten niet aan de zitting deel te nemen. Dit is alleen anders, als er concrete aanwijzingen zijn die aanleiding geven voor een andere conclusie, bijvoorbeeld als blijkt dat de uitnodiging voor de zitting niet naar het juiste, bij de Afdeling bekende adres is verzonden. Het vorenstaande geldt ook als er sprake is van een zitting waaraan via een videoverbinding wordt deelgenomen en een e-mailbericht met een Teams-link naar de betrokkene is verzonden. De Afdeling wijst er in dit verband op dat in de schriftelijke uiteenzetting van de staatsraden staat dat het e-mailbericht was verzonden naar een e-mailadres van [verzoeker] dat in het dossier voorkwam. Er waren klaarblijkelijk geen concrete aanwijzingen bij de behandelend kamer dat er iets was misgelopen in de uitnodiging of de verzending van de Teams-link, zodat zij geen reden zag om contact op te nemen met [verzoeker] en naar de reden voor zijn afwezigheid te vragen. De keuze alsnog niet te verschijnen wordt namelijk in beginsel gerespecteerd.
Uit de schriftelijke uiteenzetting blijkt verder dat de staatsraden door een vertraging bij de postverwerking pas na de behandeling van de zaken op de hoogte werden gebracht van het feit dat [verzoeker] in de avond van 3 december 2024 een verzoek tot wraking had ingediend.
Gelet op het voorgaande kan de Afdeling in dit geval uit de omstandigheid dat de zitting heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van [verzoeker] en nadat hij een verzoek tot wraking had ingediend, geen vooringenomenheid of partijdigheid ten opzichte van [verzoeker] afleiden. Uit de gang van zaken volgt dat de staatsraden niet bekend waren met deze omstandigheden. De Afdeling acht verder van groot belang dat, zoals zij leest in de schriftelijke uiteenzetting van de staatsraden, de staatsraden in de gang van zaken aanleiding zien om het onderzoek in de zaken te heropenen en de zaken op een nieuwe zitting te behandelen in (digitale) aanwezigheid van [verzoeker].
7.2.    Over het betoog van [verzoeker] dat de staatsraden de zaken niet langer onbevooroordeeld kunnen behandelen, overweegt de Afdeling als volgt.
7.3.    De staatsraden hebben de beschikking over het dossier met daarin de standpunten van beide partijen. Op de nieuwe zitting zullen de zaken opnieuw worden behandeld, waarbij ook [verzoeker] de gelegenheid heeft om zijn standpunten naar voren te brengen, nader toe te lichten en de standpunten van het bestuursorgaan te betwisten. Eerst na sluiting van dit nieuwe onderzoek ter zitting zullen de staatsraden zich een oordeel vormen, waarbij de standpunten van beide partijen zullen worden betrokken. Dat de staatsraden door het eerder horen van alleen het bestuursorgaan zodanig zijn beïnvloed dat zij niet langer geacht kunnen worden om, na een nieuwe zitting in aanwezigheid van [verzoeker], tot een weloverwogen oordeel te komen, is niet aannemelijk geworden. Gelet hierop en op de omstandigheid dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de staatsraden de zaken niet of niet langer onbevooroordeeld kunnen en zullen behandelen. [verzoeker] heeft overigens op de zitting van 17 december 2024 ook naar voren gebracht dat hij zorgen, maar geen concrete aanwijzingen heeft dat de drie staatsraden bevooroordeeld zouden zijn.
7.4.    De Afdeling wijst er tot slot nog op dat verzoeken die betrekking hebben op de behandeling op zitting van zijn zaken, zoals het door [verzoeker] genoemde onder ede horen van het bestuursorgaan, of het agenderen van meer tijd, aan de behandelend kamer moeten worden gericht. Zoals op de zitting van 17 december 2024 aan [verzoeker] is uitgelegd, zijn dit geen kwesties die in deze procedure, waarin het verzoek tot wraking voorligt, aan de orde kunnen komen.
Conclusie
8.       Gelet op het voorgaande bestaan geen gronden voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024
473