ECLI:NL:RVS:2024:5297
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.C.M. van Schijndel, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 14 september 2023 het beroep van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 juli 2021 hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf had afgewezen. De staatssecretaris verklaarde op 24 april 2023 het bezwaar van de vreemdelingen ongegrond. De vreemdelingen stelden hoger beroep in, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 december 2024.