202303994/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 mei 2023 in zaak nr. 22/4545 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2022 heeft de Dienst Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2020 definitief vastgesteld op nihil en € 737,00 aan uitbetaalde voorschotten en € 15,00 aan rente teruggevorderd.
Bij besluit van 22 augustus 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de Dienst Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2024, waar [appellant] en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 8 januari 2022 vastgesteld dat [appellant] over het jaar 2020 ten onrechte zorgtoeslag heeft ontvangen. Hierop heeft de Dienst Toeslagen € 752,00 (€ 737,00 aan uitbetaalde voorschotten en € 15,00 aan rente) van hem teruggevorderd. Niet in geschil is dat hij in 2020 geen recht had op zorgtoeslag. Het geschil spitst zich toe op de berekening van het teruggevorderde bedrag.
Uitspraak van de rechtbank
2. In verweer bij de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen erkend dat in het besluit op bezwaar van 22 augustus 2022 geen deugdelijke onderbouwing van de opbouw van de terugvordering is opgenomen. Vervolgens heeft de Dienst Toeslagen uiteengezet hoe het teruggevorderde bedrag tot stand is gekomen en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hiermee het motiveringsgebrek is hersteld.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen met de toelichting in het verweerschrift echter alsnog afdoende inzichtelijk gemaakt hoe het terug te vorderen bedrag tot stand is gekomen. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien om het motiveringsgebrek met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te passeren. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de nadere motivering in het verweerschrift is gegeven en [appellant] hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De toelichting leidt volgens de rechtbank niet tot een ander besluiten en [appellant] heeft de gelegenheid gehad om hierop te reageren.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de totstandkoming van het terug te vorderen bedrag nog steeds onvoldoende is gemotiveerd. Zo is de hoogte van het bedrag uit 2018, waarmee het terug te vorderen bedrag op 8 januari 2022 is verrekend, niet te herleiden uit de ingebrachte stukken. Hij voert aan dat hij op basis van de ingebrachte stukken geen reconstructie kan maken van de totstandkoming van het bedrag. Hierdoor kan hij niet controleren of de bedragen kloppen. Daarmee wordt het motiveringsbeginsel geschonden. Verder voert hij aan dat dat de rechtbank niet heeft onderkend dat gegevens met betrekking tot de totstandkoming van het teruggevorderde bedrag ontbreken. Om de totstandkoming van dit bedrag te kunnen reconstrueren, heeft [appellant] een overzicht van alle uitkeringen, verrekeningen, terugbetalingen en daaraan ten grondslag gelegde beschikkingen uit 2008 nodig.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat over 2018 een schuld van € 1.537,00 is ontstaan die in rechte vaststaat. [appellant] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 2 augustus 2019, waarin de terugvordering over 2018 is ontstaan. Daarmee staat de schuld over 2018, met inbegrip van een verrekening van zorgtoeslag uit 2008, vast en moet van deze schuld worden uitgegaan.
Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Dienst Toeslagen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het terug te vorderen bedrag tot stand is gekomen. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de totstandkoming van het bedrag niet klopt. De Dienst Toeslagen heeft daarom terecht een bedrag van € 752,00 teruggevorderd.
4.2. Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
705-1129