ECLI:NL:RVS:2024:5271

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202307150/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de raad voor rechtsbijstand over vergoeding rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand, waarin de vergoeding voor verleende rechtsbijstand in een asielprocedure is vastgesteld. De raad heeft op 21 januari 2022 een vergoeding van € 661,86 toegekend op basis van vijf punten, waarbij de zaakcode V043 is gehanteerd. Deze zaakcode is lager dan de eerder vermelde code B010, die een algemene code is voor bestuursrechtelijke rechtsproblemen. De raad heeft de wijziging van de zaakcode gemotiveerd door te verwijzen naar de ‘Werkinstructie Wet dwangsom’, waarin staat dat een toevoeging die betrekking heeft op de Wet dwangsom altijd wordt verstrekt met de zaakcode van de hoofdzaak die eronder ligt. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 6 oktober 2023 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft gemotiveerd op deze gronden ingegaan en [appellante] heeft geen nieuwe redenen aangedragen die de eerdere beoordeling zouden ondermijnen. De Afdeling concludeert dat het standpunt van de raad, dat de verstrekking van een toevoeging in vergelijkbare gevallen een kennelijke misslag betreft, niet onjuist is. Het hoger beroep is derhalve ongegrond verklaard en de rechtbank heeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307150/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 6 oktober 2023 in zaak nr. 22/1642 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de raad de vergoeding voor de door [appellante] verleende rechtsbijstand voor de toevoeging met [kenmerk] vastgesteld op € 661,86.
Bij besluit van 7 april 2022 heeft de raad het verzoek van [appellante] om dat besluit te herzien, afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2022 heeft de raad het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 21 januari en 7 april 2022 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       In 2016 heeft [appellante] rechtsbijstand verleend in een hoger beroepsprocedure. Het hoger beroep was ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om toekenning van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van een rechtzoekende. [appellante] heeft deze rechtsbijstand gedeclareerd bij de raad onder de op de toevoeging vermelde zaakcode B010, wat een algemene code is voor bestuursrechtelijke rechtsproblemen.
2.       De raad heeft bij het besluit van 21 januari 2022 een vergoeding toegekend op basis van vijf punten, waarbij de raad de zaakcode V043 heeft gehanteerd. De puntentoekenning, en daarmee de hoogte van het te ontvangen bedrag, is op basis van deze code lager dan op basis van code B010. De raad heeft ter motivering van de gehanteerde zaakcode verwezen naar de ‘Werkinstructie Wet dwangsom’ waarin is vermeld dat een toevoeging die betrekking heeft op de Wet dwangsom altijd wordt verstrekt met de zaakcode van de hoofdzaak die eronder ligt. Die zaakcode is in dit geval V043. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1970, onder 7.4, en anders dan [appellante] betoogt, de op een toevoeging vermelde zaakcode met bijbehorend puntenaantal louter informatief van aard is en geen rechtsgevolg heeft. Verder heeft de raad toegelicht dat de drie door [appellante] genoemde toevoegingen geen aan deze zaak gelijke gevallen zijn, alleen al niet omdat die toevoegingen betrekking hebben op beroepsprocedures bij de rechtbank.
3.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] bij de vaststelling van de vergoeding geen rechten kan ontlenen aan op de toevoeging vermelde zaakscode. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de verstrekking van een toevoeging in de door [appellante] genoemde vergelijkbare gevallen op een kennelijke misslag berust. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat het gelijkheidsbeginsel de raad niet verplicht om gemaakte fouten te herhalen.
4.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.2. en 4.4. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, anders dan [appellante] betoogt,  het standpunt van de raad ter zitting dat het verstrekken van een toevoeging in de drie door haar genoemde gevallen een kennelijke misslag betreft, geen nieuw ingenomen standpunt is, maar een toelichting op het eerder door de raad ingenomen standpunt dat het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Dat beroep slaagt ook niet voor wat betreft de in hoger beroep aangevoerde zaken 1JY0504 en 1JT5112, omdat de raad voor één daarvan de vergoeding nog niet heeft vastgesteld en voor de andere geldt dat ook deze vergoeding op een kennelijke misslag berust.
5.       Het hoger beroep is ongegrond.
6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
488-1112