202400526/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2023 in zaken nrs. 22/3278 en 23/1475 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2022 heeft de raad een aan [appellant A] uitbetaalde vergoeding voor door haar aan [appellant B] verleende rechtsbijstand, ingetrokken.
Bij besluit van 17 november 2022 heeft de raad het door [appellant A] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond en het door [appellant B] daartegen ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2023 heeft de rechtbank de door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 20 mei 2019 heeft de raad aan [appellant A] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand aan [appellant B] bij de behandeling van haar asielaanvraag. Deze toevoeging heeft kenmerk 5D00275. Op diezelfde datum heeft de raad aan [appellant A] voor exact dezelfde rechtsbijstand een tweede toevoeging verleend met kenmerk 5D00355. Beide toevoegingen hebben dezelfde zaakaanduiding V060 AA-procedure.
Op 31 oktober 2019 heeft [appellant A] de door haar verrichte werkzaamheden op toevoeging met kenmerk 5D00275 gedeclareerd. De raad heeft op deze toevoeging op 21 november 2019 een vergoeding uitbetaald.
Op 15 december 2019 heeft [appellant A] de door haar verrichte werkzaamheden op toevoeging 5D00355 gedeclareerd. De raad heeft op deze toevoeging op 8 januari 2020 een vergoeding uitbetaald.
Met het besluit van 5 september 2022 heeft de raad de uitbetaalde vergoeding met kenmerk 5DO0355 ingetrokken, omdat de raad onder kenmerk 5DO0275 al een vergoeding voor dezelfde zaak had verleend.
2. De raad heeft aan de handhaving van de intrekking ten grondslag gelegd dat een toevoeging geldt voor een bepaald rechtsbelang. Indien er sprake is van één rechtsbelang kan worden volstaan met één toevoeging, tenzij er sprake is van verschillende procedures in behandeling bij verschillende instanties. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat de raad abusievelijk tweemaal een vergoeding heeft uitbetaald voor dezelfde gedeclareerde werkzaamheden. Met de intrekking van de vergoeding op de toevoeging met kenmerk 5D0355 heeft de raad die vergissing hersteld. Verder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat [appellant B] als rechtzoekende volgens vaste jurisprudentie geen belang heeft bij de beoordeling van een bezwaar dat is gericht tegen de intrekking van een vergoeding voor rechtsbijstand.
3. De rechtbank heeft overwogen dat sprake was van een duidelijke misslag en de raad tot intrekking van de op basis van de toevoeging met kenmerk 5DO0355 verstrekte toevoeging mocht overgaan om de ontstane onrechtmatige situatie te herstellen. Voor extra uren moet een aanvraag worden ingediend. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het bezwaar van [appellant B] terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4. De gronden die [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep hebben aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.3., 8.3. en 9. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling volgt [appellant A] niet in haar betoog dat zij niet weet of kan weten welke toevoegingen de raad aan haar verleent: [appellant A] dit kan controleren in het digitaal portaal van de raad. Bovendien neemt dit betoog niet weg dat op twee verschillende toevoegingen dezelfde werkzaamheden zijn gedeclareerd.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
488-1112