ECLI:NL:RVS:2024:5260

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202305819/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag urgentie PACT-uitstroomregeling

In deze zaak hebben de appellanten op 12 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 14 december 2022 voor urgentie in het kader van de PACT-uitstroomregeling. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft op 28 april 2023 de aanvraag afgewezen. De rechtbank Noord-Holland heeft op 31 juli 2023 het verzoek van de appellanten om veroordeling van het college in de proceskosten afgewezen. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2024 behandeld. De centrale vraag was of de rechtbank terecht het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de appellanten het college niet op de voorgeschreven wijze in gebreke hebben gesteld voordat zij hun beroep indienden. Dit betekent dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding niet kon worden toegewezen.

De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank. De appellanten hebben erkend dat zij niet kunnen aantonen dat de ingebrekestelling per post is verzonden. Hoewel het college een elektronische weg voor de aanvraag had opengesteld, is de ingebrekestelling niet naar de juiste e-mailadressen gestuurd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellanten het college niet op de juiste wijze in gebreke hebben gesteld, en dat het college geen dwangsommen verschuldigd is. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202305819/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Haarlem,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 31 juli 2023 in zaak nr. 23/2571 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college).
Procesverloop
[appellanten] hebben op 12 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 14 december 2022 voor urgentie in het kader van de PACT-uitstroomregeling.
Bij besluit van 28 april 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen.
[appellanten] hebben hun beroep ingetrokken en tegelijkertijd verzocht om het college te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten.
Bij uitspraak van 31 juli 2023 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Eljarroudi, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht het verzoek van [appellanten] om veroordeling van de college in de proceskosten op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft afgewezen.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellanten] het college niet op de door het college voorgeschreven wijze in gebreke hebben gesteld voordat zij een beroep niet tijdig beslissen bij de rechtbank indienden. Omdat geen sprake is van een terecht ingesteld en ontvankelijk beroep, kan geen sprake zijn van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan [appellanten] in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen afgewezen.
3.       De Afdeling komt tot de volgende beoordeling.
4.       Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
5.       Het door [appellanten] ingetrokken beroep richtte zich tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvraag en hangende dit beroep heeft het college alsnog op deze aanvraag beslist. In een dergelijk geval is pas sprake van een tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, als het college daadwerkelijk niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1143. Een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan pas worden ingediend als het bestuursorgaan in gebreke is gesteld, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.       In beginsel moet een ingebrekestelling per post worden ingediend. Maar een ingebrekestelling kan ook worden gedaan langs elektronische weg. Zoals bijvoorbeeld per e-mail. Dan moet het bestuursorgaan wel kenbaar hebben gemaakt dat die weg daarvoor is opengesteld. Zie artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Daarbij geldt als uitgangspunt dat als het bestuursorgaan die weg heeft opengesteld voor een aanvraag, deze ook openstaat voor een ingebrekestelling van het niet tijdig beslissen op die aanvraag.
7.       Op zitting heeft de gemachtigde van [appellanten] erkend dat hij niet kan aantonen dat de ingebrekestelling per post is verzonden. Daarom resteert de vraag of het college langs elektronische weg in gebreke is en kon worden gesteld.
8.       Het college heeft voor het indienen van de aanvraag een elektronische weg opengesteld via twee e-mailadressen. Maar zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, en ook op de zitting is vastgesteld, zijn de aanvraag noch de ingebrekestelling naar deze opengestelde e-mailadressen verstuurd. Alleen al daarom hebben [appellanten] het college niet op juiste wijze in gebreke gesteld. De vraag of het college mocht verlangen dat de ingebrekestelling alleen per post zou worden ingediend, terwijl deze eis niet voor de aanvraag geldt, en of het college daarmee een ongerechtvaardigde belemmering voor elektronisch dataverkeer opwerpt, kan daarom in het midden blijven.
9.       De rechtbank heeft dus op zichzelf terecht geoordeeld dat [appellanten] het college niet op de door het college voorgeschreven wijze in gebreke hebben gesteld. Maar dat betekent nog niet dat zij daarom niet in aanmerking komen voor vergoeding van hun proceskosten op grond van artikel 8:75a van de Awb. Artikel 2:15, vierde lid, Awb brengt namelijk mee dat het college [appellanten] zo spoedig mogelijk ervan in kennis hadden moeten stellen dat de(ze) elektronische weg niet open staat voor het indienen van ingebrekestellingen. Vergelijk de uitspraak van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1810.
10.     Niet in geschil is dat het college dit niet heeft gedaan. Dit had in beginsel wel op de weg van het college gelegen. Het college heeft op de zitting namelijk erkend dat hij de via algemene e-mailadressen verzonden ingebrekestelling heeft kunnen terugvinden in zijn mailbox, maar geen goede verklaring kunnen geven waarom hij daarmee pas na ontvangst van het beroepschrift bekend is geworden.
11.     Maar in dit geval kan het college niet worden aangerekend dat hij [appellanten] niet zo spoedig mogelijk ervan in kennis heeft gesteld dat deze elektronische weg niet openstond voor het indienen van ingebrekestellingen. Niet in geschil is dat [appellanten] niet in aanmerking (wilden) komen voor de verzochte urgentieverklaring in het kader van de PACT-uitstroomregeling. Bovendien verkeerde het college in de veronderstelling dat hij de nijpende situatie van [appellanten] inmiddels had opgelost door actief te bemiddelen bij het voorkomen dat zij hun woning moesten verlaten. Tegen die achtergrond hoefde het college er niet op bedacht te zijn dat [appellanten] nog een beslissing op hun aanvraag wilden.
12.     Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat [appellanten] het college niet op juiste wijze in gebreke hebben gesteld. Het college is daarom ook geen dwangsommen verschuldigd.
13.     Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, zal worden bevestigd.
14.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
1014