ECLI:NL:RVS:2024:5238

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202405704/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing extra toetskans Mondzorgkunde door examencommissie Hogeschool Inholland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante] en het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland. [appellante] had in mei 2024 verzocht om extra toetskansen voor de vakken Methodisch handelen 2 en Medische en tandheelkundige vakkennis 2, maar haar verzoek werd door de examencommissie niet-ontvankelijk verklaard en afgewezen. De examencommissie stelde dat het verzoek te laat was ingediend en dat [appellante] al eerder toetskansen had gehad. Na een administratief beroep door [appellante] verklaarde het college het beroep ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de examencommissie niet had voorzien in de mogelijkheid om een verzoek om een extra toetskans niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling concludeerde dat het verzoek om een extra toetskans niet te laat was ingediend, maar dat deelname aan de toets op 6 mei 2024 niet meer mogelijk was. De examencommissie had het verzoek niet kunnen inwilligen, omdat [appellante] niet tijdig had gereageerd op de eerdere toetskans. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzoek was afgewezen, maar dat dit gebrek niet leidde tot gegrondverklaring van het beroep. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, maar het college werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

202405704/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 8 mei 2024 heeft de examencommissie van het Domein GSW, opleiding Mondzorgkunde VT (hierna: de examencommissie), het verzoek van [appellante] om een extra toetskans voor het vak Methodisch handelen 2 niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 8 mei 2024 heeft de examencommissie het verzoek van [appellante] om een extra toetskans voor het vak Medische en tandheelkundige vakkennis 2 afgewezen.
Bij beslissing van 18 juli 2024 heeft het college het hiertegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. de Vries en H.R. van Rijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] is in het studiejaar 2022-2023 begonnen met de bacheloropleiding Mondzorgkunde. Na het eerste jaar van haar studie heeft zij wegens persoonlijke omstandigheden een uitgesteld studieadvies gekregen. In het studiejaar 2023-2024 had zij haar volledige propedeuse moeten afronden om een positief studieadvies te krijgen. Ook in haar tweede jaar heeft [appellante] tijdens haar studie hinder ondervonden vanwege persoonlijke omstandigheden. Deze omstandigheden heeft zij bij de studentendecaan gemeld. De studentendecaan heeft haar op 23 april 2024 het advies gegeven om extra herkansingen te vragen voor de toetsen voor het vak Methodisch handelen 2 en het vak Medische en tandheelkundige vakkennis 2. [appellante] heeft daartoe twee verzoeken bij de examencommissie ingediend.
2.       Aan de eerste beslissing van 8 mei 2024 heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat de toets voor het vak Methodisch handelen 2 al op 6 mei 2024 heeft plaatsgevonden en dat het verzoek te laat is ingediend. Aan de tweede beslissing van 8 mei 2024 heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat [appellante] gedurende het studiejaar al twee toetskansen voor het vak Medische en tandheelkundige vakkennis 2 heeft gehad en gebruikt.
3.       Het college heeft die beslissingen in stand gelaten op grond van het volgende. [appellante] heeft op 8 april 2024 de reguliere toetskans voor het vak Methodisch handelen 2 gemist. Zij heeft het verzoek om een extra kans pas op 26 april 2024 - en dus niet meteen - ingediend. De gevolgen hiervan komen voor haar risico en rekening. Dat [appellante] pas op 23 april 2024 het advies heeft gekregen om dit verzoek in te dienen, leidt niet tot een ander oordeel. In artikel 99 van de Onderwijs- en Examenregeling B Mondzorgkunde 2023-2024 (hierna: OER) is bepaald dat de examencommissie de bevoegdheid heeft om een extra toetskans toe te kennen. Dit houdt geen verplichting in. De examencommissie hanteert het beleid om voor een toets in het kader van het bindend studieadvies (hierna: BSA-toets) geen extra kans te geven. Bovendien heeft [appellante], wanneer zij nogmaals een uitgesteld studieadvies zou krijgen, in het nieuwe studiejaar opnieuw twee kansen voor deze toetsen. Het toekennen van een extra toetskans zou geen oplossing bieden, omdat zij naast deze twee vakken nog twee andere eerstejaarsvakken niet heeft behaald, waardoor het toekennen van extra kansen niet zou kunnen bijdragen aan het behalen van de norm voor een positief studieadvies, aldus het college.
beoordeling van het beroep
4.       [appellante] stelt zich in beroep op het standpunt dat zij aan de voortgangsnorm voor toegang tot het tweedejaarsonderwijs had kunnen voldoen als de examencommissie de verzoeken zou hebben toegewezen. Hoewel zij inmiddels een tweede uitgesteld studieadvies heeft gekregen, heeft zij belang bij een oordeel over het beroep met het oog op het mogen volgen van de tweedejaarsvakken. [appellante] betoogt dat zij tijdig heeft verzocht om een extra toetskans voor het vak Methodisch handelen 2. Zij heeft het verzoek op 26 april 2024, drie dagen na het gesprek met de studentendecaan en dus nog vóór de toetsafname op 6 mei 2024, ingediend. Dat was op tijd om haar te laten deelnemen aan de al geplande herkansing op 6 mei 2024. Zij benadrukt dat het verzoek betrekking had op een extra kans, naast de bestaande kansen. In artikel 99 van de OER is geen termijn gesteld. Daarom kan haar verzoek niet te laat zijn ingediend. Voor het geval de examencommissie het beleid voert om nooit een extra kans voor een BSA-toets te geven, is dat in strijd met de OER. In artikel 99 van de OER is bepaald dat na 1 juli geen extra kans wordt gegeven voor eerstejaarsvakken in verband met het af te geven studieadvies. Dit bevestigt dat een extra kans kan worden gegeven, zolang dat vóór 1 juli gebeurt. Het college heeft de bevoegdheid tot het verlenen van een extra toetskans te restrictief uitgelegd. Uit artikel 99 van de OER volgt dat daarbij ook een rol is weggelegd voor de studentendecaan. In dit geval heeft de studentendecaan een verklaring opgesteld, waarin is bevestigd dat [appellante], bij haar studie, gehinderd is door haar bijzondere omstandigheden. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het, ondanks deze verklaring, de tweede beslissing van 8 mei 2024 in stand heeft gelaten, aldus [appellante].
toetskans voor het vak Methodisch handelen
4.1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling dat in de hier toepasselijke regelgeving niet is voorzien in de niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek om een extra toetskans. Omdat dit formele gebrek in de beslissing van 8 mei 2024 niet tot gevolg heeft of heeft gehad dat voor [appellante] geen rechtsbescherming openstond, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het beroep.
4.2.    Hoewel artikel 99 van de OER voorziet in een beslistermijn van vijftien werkdagen, stelt deze bepaling geen termijn aan het indienen van een verzoek om een extra toetskans. Dat betekent dat een verzoek om een extra toetskans op basis van die bepaling niet te laat kan zijn ingediend. Dat neemt niet weg dat deelname aan de toetskans van 6 mei 2024 ten tijde van het nemen van de beslissing van 8 mei 2024 niet meer mogelijk was. [appellante] heeft in het verzoek specifiek de datum van die toets vermeld. Daarom valt niet in te zien dat de examencommissie het verzoek ten onrechte heeft opgevat als uitsluitend zijnde gericht op deelname aan die toets. Niet is gebleken dat [appellante] zich actief heeft opgesteld door bijvoorbeeld in die periode (de meivakantie) te rappelleren of zich op 6 mei 2024 te melden voor deelname aan de toets die op die dag is afgenomen.
4.3.    Bij deze stand van zaken kon de examencommissie het verzoek niet inwilligen. Het betoog slaagt in zoverre niet.
toetskans voor het vak Medische en tandheelkundige vakkennis 2
4.4.    Op de zitting van de Afdeling heeft het college een toelichting gegeven op de beslissing van 8 mei 2024. Het college heeft benadrukt dat een extra toetskans, als bedoeld in artikel 99 van de OER, enkel bij zeer uitzonderlijke omstandigheden wordt toegekend, zoals een keer in het geval van een student die op de dag van een toets een verkeersongeval had. Het faciliteren van een extra kans vergt een grote mate van inspanning van de hogeschool in het geval van deze opleiding. Daar staat tegenover dat [appellante] voor het afronden van het eerste jaar nog twee andere vakken moest behalen. Bovendien heeft zij voor het vak Medische en tandheelkundige vakkennis 2 beide kansen benut en geen voldoende behaald. Haar aanname dat het nu wel zou lukken, is speculatief. Bij een opnieuw uitgesteld advies zou zij voor alle vakken weer twee toetskansen krijgen. De examencommissie vond die route, waarbij [appellante] opnieuw onderwijs moet volgen en daarna de toetsen opnieuw kan afleggen, verstandiger. Het pakket aan nog af te ronden vakken vraagt al veel inspanning en op deze wijze is de kans groter dat de herkansingen succesvol zijn. Op grond van deze overwegingen is het volgens het college niet onredelijk dat het verzoek is afgewezen.
4.5.    Het college heeft in zijn beslissing, in navolging van de beslissing van de examencommissie, slechts vermeld dat het om een discretionaire bevoegdheid gaat en dat het beleid wordt gevoerd om een verzoek voor een extra kans voor een BSA-toets af te wijzen. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt hieruit niet dat het college daadwerkelijk een belangenafweging heeft gemaakt. Dat betekent dat bij het nemen van de beslissing van 18 juli 2024 in strijd met artikel 99 van de OER is gehandeld. De Afdeling ziet in wat hiervoor onder 4.4. is overwogen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Het college heeft immers op de zitting alsnog gemotiveerd waarom een belangenafweging niet tot toewijzing van het verzoek kan leiden. Het is niet aannemelijk dat [appellante] is benadeeld door het vastgestelde gebrek.
slotsom
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Omdat het besluit van 18 juli 2024 een motiveringsgebrek bevat, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat het college aan [appellante] de proceskosten en het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       veroordeelt het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van beroep voor de examens van Hogeschool Inholland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
452-1043