202303109/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend in Nuland, gemeente ‘s-Hertogenbosch (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2A] en R.[appellant sub 2B], wonend in Nuland, gemeente ‘s-Hertogenbosch
appellanten,
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Kloosterstraat Johanneshof Nuland" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Woningbouwcorporatie Mooiland Maasland heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 november 2024, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], en de raad, vertegenwoordigd door I. de Lange, zijn verschenen. Verder is op de zitting Woningbouwcorporatie Mooiland Maasland, vertegenwoordigd door[gemachtigde A], en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van een appartementengebouw met 24 appartementen mogelijk. Het plangebied is gelegen in het noorden van Nuland. De appartementen zijn bedoeld voor de sociale huur, in het bijzonder voor starters en senioren.
3. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen aan de [locatie 1]. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 2]. Zij vinden het gebouw niet passend in een dorpse omgeving en vrezen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Ook vrezen zij voor een verslechtering van de verkeersveiligheid.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ingetrokken beroepsgrond
5. Op de zitting hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hun beroepsgrond over de gevolgen van het bestemmingsplan voor de bezonning van hun woning ingetrokken.
Inspraak
6. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de inspraak over het bestemmingsplan onvoldoende is geweest. De projectleider van de woningbouwvereniging heeft hen bezocht om hun bezwaren te bespreken, maar dit heeft niet geleid tot de door hen gewenste aanpassingen van het plan.
6.1. Artikel 4, eerste lid, van de Inspraakverordening ’s-Hertogenbosch luidt:
"Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing."
6.2. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
6.3. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In overeenstemming met deze procedure zijn omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Dit hebben zij blijkens de stukken uit het dossier ook gedaan. Aanvullend heeft Woningbouwcorporatie Mooiland Maasland in januari 2022 vóór de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan omwonenden en belanghebbenden uitgenodigd om kennis te nemen van het plan en hun vragen en/of opmerkingen te maken. Dit is toegelicht in paragraaf 8.1 van de plantoelichting. Het verslag van de omgevingsdialoog die Woningbouwcorporatie Mooiland Maasland heeft gevoerd is opgenomen als bijlage 12 bij de plantoelichting. De raad heeft daar dus kennis van genomen. Niet valt in te zien dat onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden en dat op de reacties niet serieus in is gegaan.
Het betoog slaagt niet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
7. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan ten onrechte nieuwbouw mogelijk maakt op het plangebied. Bij nieuwbouw moet eerst binnen bestaand stedelijk gebied worden gezocht naar mogelijke locaties, voordat daarbuiten wordt gebouwd.
7.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro luidt: "bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
7.2. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
7.3. Bij de beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro kan worden aangemerkt, is vooral van belang of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
7.4. Het voorgaande bestemmingsplan "Kom Nuland" maakte ter plaatse van het plangebied een gebouw ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Deze gronden grenzen aan de zuidelijke zijde aan gronden waaraan in het bestemmingsplan "Kom Nuland" de bestemming "Wonen" is toegekend. Op die gronden was ook een gebouw ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, namelijk een buurthuis, gevestigd.
Vast staat dat de gronden van het plangebied onder het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" hadden. Gelet hierop kunnen de gronden die in het vorige plan "Kom Nuland" een maatschappelijke bestemming hadden, worden beschouwd als openbare of sociaal culturele voorzieningen behorend bij het woongebied van Nuland. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan ziet op een gebied dat als "bestaand stedelijk gebied" in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro is aan te merken.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige bezwaren
8. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de voorziene ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet past in de dorpse omgeving van het plangebied. Een dergelijk groot en massaal complex tast de ruimtelijke kwaliteit van de buurt en van het dorp aan. De raad heeft volgens hen onvoldoende onderbouwd dat een bouwproject van dergelijke omvang passend is. De in het plan opgenomen bouwhoogte van 10 m is te hoog, en de breedte van het gebouw van maar liefst 70 m is te breed. Dit sluit niet aan bij de bebouwingen van het verpleeghuis ten westen van het plangebied en van het verenigingsgebouw De Hazenkamp aan de oostzijde van het plangebied.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen ook dat het appartementengebouw niet in overeenstemming is met de "Woonvisie ‘s-Hertogenbosch". Daarin wordt Nuland aangeduid als een ‘dorps woonmilieu’. In dorpse woonmilieus wordt juist ingezet op het op kleine schaal toevoegen van nieuwe woningen. Daarvan is in dit bestemmingsplan geen sprake.
8.1. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsruimte heeft voor de beoordeling of bebouwing stedenbouwkundig inpasbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gegeven die beleidsruimte goed gemotiveerd waarom de toegestane bebouwing past in de omgeving. De raad heeft gekozen voor een gestapeld appartementengebouw, omdat zo op de meest efficiënte manier betaalbare woningen kunnen worden gebouwd en omdat daarbij het ruimtebeslag zo veel mogelijk wordt beperkt. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het heeft willen sturen op een uitstraling van geschakelde eengezinswoningen. Ook heeft de raad geprobeerd te sturen op een dorpse uitstraling van het gebouw, door meer variatie te brengen in de gevel en in de kaphoogtes. De verschillende maximale bouw- en goothoogtes die daarvoor moeten zorgen zijn ook in de planregels vastgelegd. Bij het bepalen van de maximale bouw- en goothoogtes, namelijk maximaal 6 m als goothoogte aan de straatzijde en maximaal 9,6 m als bouwhoogte, behoudens twee hoogteaccenten waarbij de bouwhoogte 11,5 m bedraagt, is aangesloten bij de maximale hoogtematen die in de omgeving voor grondgebonden woningen van twee bouwlagen met een kap gelden, namelijk een maximale goothoogte van 6,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Daarbij is de derde bouwlaag aan de straatzijde opgenomen in de kap. Verder heeft de raad bij de situering van het appartementengebouw rekening gehouden met de omliggende woningen. De voorgevel wordt opgericht op een afstand van 28 m tot de voorgevel van de woning van [appellant sub 2A] en 23 m tot het perceel van [appellant sub 1]. Dit acht de Afdeling niet onredelijk.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat bij een toevoeging van 24 woningen niet wordt voldaan aan het uitgangspunt uit de woonvisie om in dorpse woonmilieus op kleine schaal woningen toe te voegen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar mogen achten.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting privacy en uitzichtverlies
9. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1] betogen dat het plan hun woon- en leefklimaat onevenredig aantast. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren daartoe aan dat vanuit de nieuwe woningen inkijk is in hun woning en tuin. Ook [appellant sub 1] vreest voor aantasting van zijn privacy vanwege inkijk op zijn tuin.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat zij onevenredig worden benadeeld door de vaststelling van het plan, omdat zij daardoor direct zicht hebben op een massaal appartementengebouw. Hierdoor wordt hun huidige uitzicht onherstelbaar aangetast.
9.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1] geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit de woning.
9.2. De Afdeling overweegt dat de maximale bouwhoogte van het appartementengebouw 9,6 m bedraagt, behoudens twee hoogteaccenten waarbij de bouwhoogte 11,5 m bedraagt. De maximale bouwhoogte van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bedraagt 8 m, en die van [appellant sub 1] maximaal 10 m.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het niet aannemelijk is dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Daartoe overweegt de Afdeling dat de afstand van het appartementengebouw tot de voorgevel van hun woning aan de [locatie 1] zo’n 28 m bedraagt. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat hun huidige uitzicht onherstelbaar wordt aangetast acht de Afdeling van belang dat op grond van het vorige bestemmingsplan ook een gebouw in het plangebied kon worden gerealiseerd. Weliswaar was dit gebouw qua breedte niet zo groot als het appartementengebouw dat het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, maar ook onder dat plan hadden zij geen garantie op een uitzicht helemaal vrij van gebouwen. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat hun uitzicht onherstelbaar wordt aangetast omdat zij het appartementengebouw niet passend vinden, overweegt de Afdeling dat de raad de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid voldoende heeft onderbouwd (zie overweging 8.1). Het uitzicht van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zal ten nadele veranderen als gevolg van de bouw van het appartementengebouw, maar naar het oordeel van de Afdeling is deze verslechtering van het uitzicht niet zo onevenredig dat dit zwaarder weegt dan het belang bij de woningbouw.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat beperkte vermindering van de privacy van [appellant sub 1] in zijn woning en tuin aanvaardbaar is. Daartoe overweegt de Afdeling dat de afstand van het perceel van [appellant sub 1] tot het appartementengebouw zo’n 23 m bedraagt, en de afstand tot zijn woning 29 m. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de woning van [appellant sub 1] is gelegen in stedelijk gebied, en dat alleen vanuit de meest oostelijk voorziene woningen enige inkijk kan ontstaan. Overigens wordt ernaar gestreefd om tussen het appartementengebouw en de woning van [appellant sub 1] bomen te behouden en aan te planten en, die ook het zicht op zijn achtertuin [appellant sub 1] zal verminderen of wegnemen.
De betogen slagen niet.
Groen
10. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang bij het behoud van het grasveld. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren daartoe aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom het groen mocht worden opgeofferd voor een appartementengebouw. Het verdwijnen van het groen in het plangebied zal gevolgen hebben voor de inwoners van Nuland. Zo spelen kinderen van de nabijgelegen naschoolse opvang op het veldje, en gebruiken mensen het dagelijks om er te spelen met hun kinderen of met de hond. Ook vinden er activiteiten plaats zoals de barbecue van de buurtvereniging en dansuitvoeringen van kinderen. In Nuland zijn nauwelijks terreinen waar dit mogelijk is. Door het verdwijnen van het groen worden ook de bewoners van het naastgelegen verpleeghuis benadeeld, omdat voor hen maar zeer beperkte buitenruimte aanwezig is. Ook heeft de raad onvoldoende onderbouwd waarom het belang bij de bouw van het appartementengebouw zwaarder weegt dan het behouden, beschermen en ontwikkelen van de in het betrokken gebied aanwezige waarden.
10.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het belang bij de bouw van het appartementengebouw zwaarder weegt dan het belang bij het behoud van het grasveld. Daartoe overweegt de Afdeling dat de gronden in het plangebied op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Nuland", vastgesteld op 20 augustus 2018, de bestemming "Maatschappelijk" hadden, en op die gronden ook een gebouw ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen was toegestaan. Weliswaar heeft het plangebied sinds de sloop van het buurthuis in 2014 braak gelegen en een tijdelijke invulling gehad, maar het was bekend dat dit alleen in afwachting van herontwikkeling van de gronden was.
De Afdeling overweegt voorts dat de raad in de nota van zienswijzen is ingegaan op het bezwaar van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de raad onvoldoende belang heeft gehecht aan het behouden, beschermen en ontwikkelen van de in het betrokken gebied aanwezige waarden. De raad heeft diverse onderzoeken waarin verschillende waarden zijn onderzocht ten grondslag gelegd aan het besluit, zoals een verkennend bodemonderzoek, een quickscan, een archeologisch onderzoek, en een vormvrije m.e.r.-beoordeling. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben niet aangevoerd waarom de raad ondanks deze onderzoeken de waarden onvoldoende heeft onderzocht of waarom het deze onderzoeken niet ten grondslag mocht leggen aan het besluit. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad de in het plangebied aanwezige waarden onvoldoende heeft betrokken in zijn belangenafweging.
Het betoog slaagt niet.
Gebiedsbescherming
11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is vastgesteld, omdat niet is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben op beschermde natuurgebieden. De stikstofmemo van Rho Adviseurs van 31 januari 2023 kan niet ten grondslag worden gelegd aan het besluit.
11.1. Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) volgt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
11.2. De Afdeling overweegt dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een
Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat een natuurlijk persoon die zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Verder volgt uit deze uitspraak dat individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. 11.3. Deze situatie doet zich voor wanneer een Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1]. Vaststaat dat de afstand van hun woningen tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied "Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek" ongeveer 11 km bedraagt. Gelet hierop maakt het Natura 2000-gebied geen deel uit van de leefomgeving van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1]. De conclusie is dat hun individuele belangen niet verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen.
11.4. Nu de Wnb de belangen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1] niet beschermt, laat de Afdeling met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door hen naar voren gebrachte beroepsgrond buiten beschouwing.
Uitvoerbaarheid: soortenbescherming
12. [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de bomen rondom het plangebied en het achtergelegen bos en weiland het leefgebied is van vleermuizen en vogelsoorten, waaronder uilen. Niet is geborgd dat initiatiefnemer maatregelen zal treffen die vereist zijn om de bouw zo natuurvriendelijk mogelijk te maken.
12.1. De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
12.2. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan is op 21 juni 2021 de rapportage "Quickscan flora en fauna ‘Kloosterstraat’ te Nuland" opgesteld door adviesbureau BRO. In de quickscan wordt vermeld dat het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen bevat, en dat bij uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een (potentiële) overtreding met betrekking tot vaste rust- of verblijfplaatsen, vliegroutes of foerageergebieden voor vleermuizen. Er is geen sprake van potentieel (essentieel) foerageergebied en/of vliegroutes gezien het ontbreken van aspecten als grote hoeveelheden opgaand groen, oppervlaktewater en lijnvormige landschapselementen.
Verder wordt wat betreft vogelsoorten in de quickscan vermeld dat bij de uitvoering van de plannen geen nestlocaties van soorten met een jaarrond beschermde status verloren gaan. Bij de werkzaamheden kunnen wel nesten verloren gaan die niet jaarrond zijn beschermd. Voor de betreffende vogelsoorten geldt dat indien het verwijderen van het opgaand groen buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, er redelijkerwijs geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. Bij twijfel over de aanwezigheid van een vervroegd of verlaat broedgeval dient een controle hieromtrent zekerheid te bieden.
Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.
12.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat in het plan niet is geborgd dat maatregelen worden getroffen om de uitvoering van de bouw zo natuurvriendelijk mogelijk te maken, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting wordt vermeld dat Woningbouwcorporatie Mooiland Maasland voornemens is om maatregelen in de bouw te nemen die het plangebied 'natuurvriendelijker' maken, zoals het inbouwen van neststenen of vleermuiskasten en/of het toegankelijk maken van dakranden/spouwmuren, zodat de nieuwbouw kan fungeren als vaste rust- en verblijfplaats voor huismussen, gierzwaluwen en/of vleermuizen. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de raad zich terecht op het standpunt dat deze maatregelen niet voortvloeien uit een verplichting op grond van de Wnb. In zoverre kan het niet opnemen van deze maatregelen in de planregels dan ook niet leiden tot de conclusie dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening omdat deze maatregelen niet zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
13. [appellant sub 1] vreest dat de bouw van het appartementengebouw zal leiden tot aanzienlijke verkeersdrukte. Zijn woning bevindt zich op een splitsing waarop in de ochtenden en avonden veel verkeer is, en waar nu ook al problemen zijn met de verkeersveiligheid. Zo is er veel verkeer dat afkomstig is van de plaatselijke buitenschoolse opvang en is er veel verkeer van en naar het verzorgingstehuis. Het is onmogelijk voor auto’s om elkaar te passeren tijdens verkeersdrukte. Dit leidt tot gevaarlijke situaties voor zijn naar school fietsende kinderen.
13.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een afname van de verkeersveiligheid. De straat kan het huidige en het toekomstige aantal verkeersbewegingen ter plaatse goed verwerken. De verkeersgeneratie als gevolg van de beoogde woningbouwontwikkeling is bepaald met kencijfers van CROW-publicatie 381. Rekening houdende met de locatie en het woningtype is de verkeersgeneratie hoogstens 4,5 mvt per woning per etmaal. De maximale verkeersgeneratie bedraagt hiermee
106 mvt/etmaal. De inrichting van de Kloosterstraat is afgestemd op een maximale snelheid van 30 km/uur.
In wat [appellant sub 1] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de straat de extra verkeersgeneratie niet kan verwerken of dat dit zal leiden tot onaanvaardbare verkeersonveilige situaties voor [appellant sub 1] en zijn kinderen. Zo heeft de raad op de zitting toegelicht dat naar verwachting het grootste deel van de extra verkeersbewegingen zich in westelijke richting via de Kloosterstraat naar de Kerkstraat zullen bewegen, en niet langs de woning van [appellant sub 1] aan de Sint Janstraat. Overigens kunnen zo nodig aanvullende verkeersbesluiten worden genomen. Gelet hierop en nu de toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling beperkt is, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Het betoog slaagt niet.
Bezonning
14. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar schaduwhinder op zijn perceel. Hij vreest dat het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de bezonning van zijn woning. Ook vreest hij dat hij door de hoogte van het appartementengebouw wordt beperkt in de mate waarin hij bij een eventuele installatie van zonnepanelen opbrengsten kan genereren.
14.1. De raad mocht zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. Daartoe overweegt de Afdeling dat het perceel van [appellant sub 1] ten zuidoosten van het appartementengebouw ligt. Gelet hierop is de kans gering dat het appartementengebouw de opbrengst van zonnepanelen op het perceel van [appellant sub 1] onevenredig beperkt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Arneri, griffier.
w.g. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Arneri
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
1010