202206231/2/A3.
Datum beslissing: 17 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Tijdens een zitting op 2 december 2024 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. E.J. Daalder, mr. G.O. van Veldhuizen en mr. N.H. van den Biggelaar (hierna: de staatsraden), als voorzitter en leden van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van de zaak met nummer 202206231/1/A3.
Op 5 december 2024 heeft de Afdeling het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting van 2 december 2024 naar [verzoeker] gestuurd.
Bij brief, ingekomen op 9 december 2024, heeft [verzoeker] de gronden waarop het verzoek om wraking berust schriftelijk ingediend. Daarbij heeft hij een USB-stick meegestuurd waarop een opname staat van het verhandelde op de zitting van 2 december 2024.
De Afdeling heeft de USB-stick ongeopend naar [verzoeker] teruggestuurd.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft het verzoek om wraking op een zitting behandeld op 13 december 2024, waar [verzoeker] is verschenen. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
[verzoeker] heeft op de zitting nadere stukken overgelegd waaruit blijkt dat de USB-stick is teruggestuurd naar de Afdeling. Hij heeft opnieuw een USB-stick willen indienen. De Afdeling heeft geweigerd deze in ontvangst te nemen.
Overwegingen
Grondslag voor verzoek om wraking
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Gronden voor verzoek om wraking
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat, als gevolg van de door de staatsraden genomen procedurele beslissingen en de gang van zaken op de zitting van 2 december 2024, de staatsraden bij hem de indruk hebben gewekt vooringenomen en partijdig te zijn. [verzoeker] betoogt onder meer dat staatsraad Van den Biggelaar niet inhoudelijk is ingegaan op zijn stelling over vooringenomenheid en malversaties van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR), dat het CBR alle ruimte heeft gekregen om op de zitting nogmaals zijn standpunt uiteen te zetten terwijl hij zijn pleitnota niet volledig mocht voorlezen vanwege de lengte en dat de staatsraden niet kritisch hebben doorgevraagd aan het CBR.
2.1. De (schijn van) vooringenomenheid en partijdigheid wordt volgens [verzoeker] bevestigd doordat het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken op de zitting. Zo staat in het proces-verbaal dat hij zou hebben gezegd dat ‘een hele leuke jonge vrouw’ bij de examinator van het CBR vandaan was gekomen, terwijl hij heeft gezegd dat het ‘een hele leuke jonge vrolijke vrouw’ was. Door het woord ‘vrolijke’ niet op te nemen in het proces-verbaal, mist het proces-verbaal de essentie van deze stelling, namelijk dat de vrouw, in tegenstelling tot [verzoeker], is geslaagd voor haar examen.
2.2. In het proces-verbaal ontbreekt volgens [verzoeker] ook significante informatie over het verzoek om wraking. Toen hij zijn verzoek om wraking van de staatsraden mondeling had ingediend, heeft staatsraad Daalder gevraagd waarom hij dit verzoek indient. [verzoeker] heeft daarop gezegd dat hij zijn gronden nader zal aanvoeren. Volgens [verzoeker] heeft staatsraad Daalder in reactie hierop gezegd dat dit niet kan. Daarna zou volgens [verzoeker] staatsraad Daalder hebben gevraagd of hij het juist heeft begrepen dat [verzoeker] geen gronden voor het verzoek om wraking wil indienen, waarop [verzoeker] opnieuw heeft gezegd dat de gronden nader zullen worden aangevoerd. Staatsraad Daalder heeft toen in het proces-verbaal laten noteren dat een verzoek om wraking is ingediend zonder gronden en dat de zitting is geschorst totdat op het verzoek om wraking is beslist. Om deze gang van zaken te onderbouwen heeft [verzoeker] een geluidsopname van het verhandelde op de zitting overgelegd.
Geluidsopname niet betrokken bij beslissing op verzoek om wraking
3. In de huisregels van de Raad van State staat dat het, ter bescherming van de privacy en het portretrecht van bezoekers, partijen en medewerkers niet is toegestaan in het gebouw van de Raad van State te filmen, fotograferen of geluidsopnamen te maken. Dat mag alleen na toestemming van de voorzitter van de zittingskamer. [verzoeker] heeft geen toestemming gevraagd. Ook is niet gebleken dat iemand anders om dergelijke toestemming heeft gevraagd. Daarom wordt de zonder toestemming vooraf gemaakte geluidsopname niet betrokken bij de behandeling van en de beslissing op het verzoek om wraking.
Procedurele beslissingen
4. Op grond van artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
4.1. De vraag of procedurele beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. Daar is het middel van wraking niet voor bedoeld. Procedurele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een verzoek om wraking als die beslissingen op zichzelf of in samenhang bezien, of in samenhang met het verdere handelen van de staatsraden, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor (de schijn van) vooringenomenheid van de staatsraden.
4.2. Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, levert geen zwaarwegende aanwijzing op voor (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraden die de beslissing hebben genomen om, onder meer, [verzoeker] niet zijn gehele pleitnota te laten voorlezen vanwege de lengte hiervan en sommige vragen wel en andere vragen niet te stellen aan hem en het CBR. Dat de staatsraden naar de mening van [verzoeker] geen cruciale en kritische vragen hebben gesteld waarvan de beantwoording nodig is om tot een gedegen en juist oordeel te komen, is een subjectief oordeel van [verzoeker]. Hij heeft geen objectieve feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat er vooringenomenheid of partijdigheid is.
Proces-verbaal is een zakelijke weergave
5. Over het betoog van [verzoeker] dat het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting geen juiste weergave bevat van wat naar voren is gebracht tijdens de zitting, overweegt de Afdeling dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van wat door de griffier in het proces-verbaal is vastgesteld. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het verhandelde op de zitting, kan van dit beginsel worden afgeweken. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het proces-verbaal van de zitting geen woordelijk verslag van het verhandelde op de zitting is, maar een zakelijke weergave daarvan. Dat in het proces-verbaal het woord ‘vrolijke’ niet is opgenomen en hierdoor de essentie van [verzoeker]s opmerking zou worden gemist, maakt, wat daar ook van zij, niet dat de staatsraden daardoor (schijnbaar) vooringenomen of partijdig zijn. Dit geldt ook voor de zakelijke weergave van het verzoek om wraking. Zowel uit de schriftelijke stukken van [verzoeker] als uit de schriftelijke reactie van de staatsraden volgt dat herhaaldelijk is gevraagd om gronden voor het verzoek om wraking. Dit staat zo ook in het proces-verbaal.
Meteen indienen van gronden voor verzoek om wraking
6. Het betoog van [verzoeker] dat staatsraad Daalder vooringenomen of partijdig is, dan wel de indruk heeft gewekt dat te zijn, omdat hij op de zitting, nadat het verzoek om wraking was gedaan, [verzoeker] heeft verzocht om meteen de gronden voor het verzoek om wraking in te dienen, slaagt niet.
6.1. Uit artikel 8:16 van de Awb volgt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat dit verzoek moet zijn gemotiveerd. Ook moeten alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Dit is uitgewerkt in de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 (hierna: de Wrakingsregeling). Volgens artikel 3, tweede lid, van de Wrakingsregeling kan de behandelend kamer beslissen een verzoek om wraking niet voor te leggen aan de wrakingskamer als zich evident een van de gevallen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met f, voordoet. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wrakingsregeling staat dat de wrakingskamer zonder een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen als het niet is gemotiveerd.
6.2. Hieruit volgt dat de staatsraden hadden kunnen beslissen om het verzoek om wraking niet voor te leggen aan de wrakingskamer, als zij van oordeel waren dat een motivering van dit verzoek evident ontbrak. [verzoeker] heeft op de zitting geen motivering voor zijn verzoek om wraking gegeven. Ook de wrakingskamer had kunnen beslissen om het verzoek niet in behandeling te nemen, omdat [verzoeker] ook na de zitting geen gronden voor zijn verzoek heeft ingediend. De wrakingskamer heeft echter in dit geval [verzoeker] de gelegenheid geboden om zijn gronden alsnog in te dienen. Dat heeft [verzoeker] ook gedaan. Gelet op wat hiervoor is uiteengezet, is het niet verwonderlijk dat staatsraad Daalder [verzoeker] heeft gevraagd om de redenen voor zijn verzoek om wraking van de staatsraden aan te geven. Uit deze vragen blijkt niet van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraden.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande bestaan geen gronden voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024
853