ECLI:NL:RVS:2024:5154

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
202405780/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor bijgebouw op landgoed Elswoutshoek in Overveen

Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan voor een bijgebouw op het landgoed Elswoutshoek in Overveen. De raad van de gemeente Bloemendaal had op 4 juli 2024 een bestemmingsplan vastgesteld dat de bouw van een bijgebouw van maximaal 176 m2 mogelijk maakt. Dit besluit werd aangevochten door Stichting Tuin van Haarlem, die stelde dat het plan zou leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het aanzien van het landgoed. De Afdeling oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de raad zich op het standpunt had mogen stellen dat de gevolgen van het plan voor het aanzien van het landgoed aanvaardbaar zijn. De Afdeling benadrukte dat de toegestane oppervlakte van het bijgebouw slechts beperkt was vergroot ten opzichte van de vergunde situatie en dat het bijgebouw op een grotere afstand van de monumentale dienstwoningen zou komen te staan. De Afdeling concludeerde dat het plan niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van Tuin van Haarlem niet opgingen. De proceskosten werden niet vergoed, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

202405780/1/R1.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Tuin van Haarlem, gevestigd in Haarlem,
appellante,
en
de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Tuin van Haarlem beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2024, waar Tuin van Haarlem, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. Y.H.M. Huisman, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.A. Blankenstein, advocaat te Den Haag, en M.M.W. Pijpers en R. Warnar, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 20 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan maakt een bijgebouw mogelijk van maximaal 176 m2 op het perceel aan de [locatie 1] in Overveen binnen de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bijgebouwen". Dit bijgebouw mag een maximale goothoogte van 3,30 m en een maximale nokhoogte van 6,60 m hebben. Het plangebied ligt op het landgoed "Elswoutshoek" ten zuidwesten van de kern Overveen. In het plangebied staan twee voormalige dienstwoningen die inmiddels een woonbestemming hebben en een rijksmonument zijn. Het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" maakte ook een bijgebouw mogelijk met een grootte van maximaal 160 m2. Daarvoor was in 2017 een onherroepelijke omgevingsvergunning verleend waarvan geen gebruik is gemaakt. Om het voornemen van de initiatiefnemer voor een bijgebouw van 176 m2 mogelijk te maken, heeft de raad het bestreden plan vastgesteld. Tuin van Haarlem is het niet eens met het plan, omdat het plan volgens haar leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het aanzien van het landgoed.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Intrekking beroepsgrond
4.       Tuin van Haarlem heeft op de zitting haar beroepsgrond dat de raad de noodzaak van de uitbreiding van een bijgebouw ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" onvoldoende heeft onderbouwd, ingetrokken.
Goede procesorde
5.       Tuin van Haarlem heeft op de zitting de beroepsgrond naar voren gebracht dat de raad de gevolgen van het plan voor beschermde diersoorten en het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Zuid-Kennemerland" niet deugdelijk heeft onderzocht.
5.1.    De Afdeling laat deze beroepsgrond buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Naar het oordeel van de Afdeling is dat hier aan de orde. Gezien het late tijdstip waarop deze beroepsgrond naar voren is gebracht, hebben de andere partijen hier niet adequaat op kunnen reageren. Tuin van Haarlem heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was om deze beroepsgrond eerder naar voren te brengen. Zij heeft nog aangevoerd dat de bepalingen in de Wet natuurbescherming van openbare orde zijn, zodat de Afdeling ambtshalve moet toetsen of het plan daarmee in overeenstemming is. Dat is echter niet het geval.
Oordeel van de Afdeling
6.       De Afdeling is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De Afdeling zal dit oordeel hierna motiveren aan de hand van een bespreking van de beroepsgronden van Tuin van Haarlem in deze volgorde:
- toegestane oppervlakte aan bijgebouwen;
- gevolgen voor het aanzien van het landgoed;
- hoofdgebouw en bijgebouw.
Toegestane oppervlakte aan bijgebouwen
7.       Tuin van Haarlem betoogt dat het plan ten onrechte niet een vergroting van de oppervlakte aan bijgebouwen met 16 m2 mogelijk maakt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, maar een vergroting met 55 m2. Volgens haar maakt het plan namelijk niet alleen het bijgebouw van 176 m2 mogelijk binnen de aanduiding "bijgebouwen", maar ook een bestaande aanbouw aan de dienstwoningen met een oppervlakte van 39 m2. Deze aanbouw bevindt zich buiten de aanduiding "bijgebouwen".
7.1.    In artikel 1.18 van de planregels is het begrip bijgebouw als volgt omschreven: "Een met het hoofdgebouw verbonden (al dan niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw."
Artikel 4.2.2 van de planregels luidt: "Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 176 m2;
[…]"
7.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan een oppervlakte van niet meer dan 176 m2 aan bijgebouwen mogelijk maakt, anders dan Tuin van Haarlem aanvoert. Artikel 4.2.2, aanhef en onder b, van de planregels geldt namelijk voor het gehele bestemmingsvlak "Wonen", niet alleen voor de aanduiding "bijgebouwen". Dat betekent dat de initiatiefnemer andere bijgebouwen op zijn perceel zal moeten slopen, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan, om binnen het vlak met de aanduiding "bijgebouwen" een bijgebouw van 176 m2 te kunnen bouwen, ook als het gaat om een aanbouw aan de dienstwoningen. Een aanbouw aan het hoofdgebouw is namelijk ook een bijgebouw, gelet op de omschrijving daarvan in artikel 1.18 van de planregels.
Het betoog slaagt niet.
Gevolgen voor het aanzien van het landgoed
8.       Tuin van Haarlem betoogt dat het plan het aanzien van het landgoed onevenredig zal aantasten. Volgens haar zal het bijgebouw namelijk zichtbaarder zijn vanaf de weg ten opzichte van de situatie die in 2017 is vergund, omdat de locatie van het bijgebouw naar achteren op het perceel is verschoven.
8.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de gevolgen van het plan voor het aanzien van het landgoed aanvaardbaar zijn, ook als het bijgebouw zichtbaarder zal zijn vanaf de openbare weg. Daarbij is van belang dat de toegestane oppervlakte van het bijgebouw slechts beperkt is vergroot ten opzichte van de vergunde situatie. Verder komt het bijgebouw door de verschuiving naar achteren op grotere afstand van de monumentale dienstwoningen te staan en op een gedeelte van het perceel dat lager ligt. Daardoor blijft de monumentale waarde van de dienstwoningen volgens de raad beter behouden. Dat standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Bovendien was het onder het vorige bestemmingsplan ook al mogelijk om een bijgebouw achter op het perceel te bouwen.
Het betoog slaagt niet.
Hoofdgebouw en bijgebouw
9.       Tuin van Haarlem betoogt dat de toegestane oppervlakte van het bijgebouw zo groot is dat het als een nieuw hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Zij wijst er daarbij op dat de toegestane oppervlakte van het bijgebouw groter is dan de toegestane oppervlakte van het hoofdgebouw. Het bouwvlak voor het hoofdgebouw heeft een oppervlakte van ongeveer 100 m2. Hiernaast krijgt het bijgebouw volgens bouwtekeningen uit 2021 een opvallende uitstraling. Ook wordt het bijgebouw volgens deze bouwtekeningen zo ingericht dat het geschikt is voor volledige bewoning.
9.1.    In artikel 1.40 van de planregels is het begrip hoofdgebouw als volgt omschreven:
"Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken."
In artikel 4.2.1 is het volgende bepaald:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
[…]"
In artikel 4.2.2 van de planregels is het volgende bepaald:
"Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd;
[…]"
9.2.    De Afdeling stelt voorop dat zij in deze procedure alleen het plan beoordeelt en niet een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bijgebouw. Of een concrete aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bijgebouw in overeenstemming is met het plan, kan aan de orde worden gesteld in een procedure over zo’n aanvraag. In deze procedure zal de Afdeling alleen beoordelen of het plan op het punt van de regeling voor het hoofdgebouw en het bijgebouw innerlijk tegenstrijdig is. Dat zou het geval zijn als het plan het mogelijk maakt een bijgebouw op te richten dat ook als hoofdgebouw moet worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat daarvan geen sprake is en dat de regeling voor het hoofdgebouw en het bijgebouw dus niet innerlijk tegenstrijdig is. In het plan is voldoende verzekerd dat het bijgebouw niet kan worden aangemerkt als hoofdgebouw zoals dat is omschreven in artikel 1.40 van de planregels, ook al is de toegestane oppervlakte van het bijgebouw groter dan de toegestane oppervlakte van het hoofdgebouw. Het plan maakt het namelijk niet mogelijk een bijgebouw op te richten dat wat betreft architectonische verschijningsvorm en functie als belangrijkste gebouw moet worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de toegestane bouw- en goothoogte voor het bijgebouw lager is dan de toegestane bouw- en goothoogte voor het hoofdgebouw. De toegestane bouw- en goothoogte voor het bijgebouw is 6,6 en 3,3 m op grond van artikel 4.2.2, onder c en d, van de planregels. De toegestane bouw- en goothoogte voor het hoofdgebouw is 8 en 3 m op grond van artikel 4.2.1, onder c, van de planregels bezien in samenhang met de verbeelding. Bovendien kan een hoofdgebouw op grond van artikel 4.2.1, onder a, van de planregels, alleen worden gebouwd binnen een bouwvlak. Het enige bouwvlak binnen de begrenzing van het onderhavige bestemmingsplan is geheel bebouwd met de dienstwoningen, die een rijksmonumentale status hebben. Ten overvloede kan nog worden gewezen op de omstandigheden dat het bijgebouw op een gedeelte van het perceel komt te staan dat lager ligt, zoals al onder 8.1 is vermeld, en dat ook door de monumentale uitstraling van de dienstwoningen en hun ligging aan de openbare weg onmiskenbaar is dat de dienstwoningen het hoofdgebouw vormen. Voor zover Tuin Haarlem aanvoert dat het bijgebouw voor bewoning zal worden gebruikt, overweegt de Afdeling dat in artikel 4.5.2, aanhef en onder b, van de planregels is bepaald dat bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken in ieder geval wordt gezien als gebruik in strijd met de bestemming "Wonen". Tuin van Haarlem heeft op de zitting toegelicht dat zij vreest dat de initiatiefnemer het bijgebouw toch voor bewoning zal gebruiken, maar dat is een kwestie van handhaving waarover deze procedure niet gaat.
Het betoog slaagt niet.
Proceskosten
10.     Zoals onder 6 is vermeld, is het beroep ongegrond. De raad hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
703-1099