ECLI:NL:RVS:2024:5098

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
202306927/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Het Brombemke te Sint Odiliënberg' en de bezwaren van omwonende

Op 11 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Het Brombemke te Sint Odiliënberg', dat op 21 september 2023 door de raad van de gemeente Roerdalen is vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van zestien levensloopbestendige twee-onder-één-kap woningen op een locatie waar voorheen een school en een kinderboerderij waren gevestigd. Een appellant, wonend aan de [locatie 2], heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kan verenigen met de plannen, met name vanwege de realisatie van een geluidscherm van 2 meter hoog direct achter zijn tuin, wat zijn uitzicht zou belemmeren.

De appellant heeft aangevoerd dat de gemeente tekort is geschoten in de informatievoorziening naar de burgers over de plannen. Hij stelt dat omwonenden pas na de bekendmaking van het ontwerpplan inbreng konden hebben, wat volgens hem niet tijdig was. De Afdeling overweegt echter dat inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan niet verplicht is volgens de Wet ruimtelijke ordening, en dat het niet bieden van inspraak in deze fase geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit.

Daarnaast heeft de appellant bezwaar gemaakt tegen de noodzaak van het geluidscherm. De Afdeling oordeelt dat de raad zich op basis van geluidberekeningen op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geluidscherm noodzakelijk is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202306927/1/R1.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Sint Odiliënberg, gemeente Roerdalen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Roerdalen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Brombemke te Sint Odiliënberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 november 2024, waaraan [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door B. Schreurs en mr. A.M. Driessen, via een videoverbinding hebben deelgenomen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 9 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in woningbouw op een locatie aan de [locatie 1] in Sint Odiliënberg, waar voorheen een school en een kinderboerderij waren gevestigd. Het plan maakt de bouw van zestien levensloopbestendige twee-onder-één-kap woningen mogelijk. [appellant] woont aan de [locatie 2], zijn achtertuin grenst aan het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
4.       [appellant] voert in de eerste plaats aan dat de gemeente tekort is geschoten door de burgers niet tijdig te informeren over de plannen met dit gebied. Pas na het bekendmaken van het ontwerpplan konden omwonenden inbreng hebben.
4.1.    De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Ook het gemeentelijk beleid of een gemeentelijke verordening verplichten niet hiertoe. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] keert zich verder tegen het feit dat het plan erin voorziet dat direct achter zijn tuin een geluidscherm van 2 m hoog wordt gerealiseerd. Zijn vrije uitzicht gaat daardoor volledig verloren. Hij begrijpt ook niet waarom daar een geluidscherm nodig is. De daarachter aan te leggen parkeerplaatsen zouden ook elders kunnen worden aangelegd.
5.1.    Uit de verbeelding volgt dat aan de gronden direct ten westen van de tuin van [appellant] de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - geluidscherm 2" is toegekend.
Artikel 5.5.5 van de planregels luidt: "Ter plaatse van of direct aansluitend aan de aanduiding 'geluidscherm-2' mag uitsluitend geparkeerd worden indien over de volledige lengte binnen de aanduiding 'geluidscherm-2' binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Wonen' een erfafscheiding / geluidscherm met een hoogte van 2 meter en een gewicht van ca. 20 kg/m² wordt gebouwd en in stand wordt gehouden."
5.2.    De raad acht deze voorwaardelijke verplichting nodig omdat uit geluidberekeningen blijkt dat als aan de oostgrens van het plangebied wordt geparkeerd, de piekgeluiden vanwege het open- en dichtslaan van portieren bij de woningen aan de [locatie 2] tot 65 dB(A) kunnen bedragen. Om dat te voorkomen is een geluidscherm nodig. De raad wijst er ook op dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan daar al kon worden geparkeerd, en bovendien ook een erfafscheiding van 2 m hoog kon worden gebouwd. In zoverre betekent het plan dus geen verslechtering voor [appellant].
5.3.    [appellant] heeft de geluidberekeningen niet betwist. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, als ter plaatse parkeerplaatsen worden aangelegd, een geluidscherm noodzakelijk is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen aan de [locatie 2] te waarborgen. Weliswaar zal daardoor het uitzicht van [appellant] verslechteren, maar nu het geluidscherm niet hoger wordt dan voor een erfafscheiding gebruikelijk is, heeft de raad dat naar het oordeel van de Afdeling aanvaardbaar mogen achten. Overigens is ter zitting gebleken dat er geen voornemen is om ter plaatse daadwerkelijk parkeerplaatsen aan te leggen. Dat betekent dat er ook geen geluidscherm nodig zal zijn.
5.4.    Voor zover [appellant] zich met zijn beroepschrift richt op de geluidsituatie bij andere woningen in en buiten het plangebied, overweegt de Afdeling dat [appellant], gelet op het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste, alleen op kan komen voor zijn eigen belang, en niet voor dat van bewoners van omliggende woningen.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt ten slotte dat de gemeente weliswaar conform het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, (Didam) de grond aan een ieder ten verkoop heeft aangeboden, maar wel met de eis dat de koper het bestemmingsplan moet uitvoeren. Daardoor was er geen reële mogelijkheid voor bijvoorbeeld omwonenden om de grond aan te kopen.
6.1.    De Afdeling stelt voorop dat de verkoop van de gronden in het plangebied door de gemeente in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staat. Eventuele gebreken in de wijze van verkoop, of in de criteria die bij verkoop worden gehanteerd, kunnen niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd.
Het betoog slaagt niet.
7.       Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins met het recht.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Driessen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
634