ECLI:NL:RVS:2024:5088

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
202406443/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatief bindend studieadvies aan student Tilburg University

In deze zaak gaat het om een beroep van een student aan de Tilburg University tegen een negatief bindend studieadvies (BSA) dat door de examencommissie is afgegeven. De examencommissie heeft op 26 augustus 2024 besloten dat de student, die in de studiejaren 2021-2022 en 2022-2023 niet voldoende studiepunten heeft behaald, een negatief BSA ontvangt. De student was ingeschreven voor de bacheloropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen en later voor Personeelswetenschappen, maar zijn inschrijving is beëindigd vanwege onvoldoende studiepunten. In het studiejaar 2023-2024 was de student ingeschreven voor de bacheloropleiding Sociologie, maar ook dit jaar heeft hij niet het vereiste aantal studiepunten behaald, wat leidde tot het negatieve BSA.

De student heeft administratief beroep aangetekend bij het college van beroep voor de examens (CBE), maar dit beroep werd op 19 september 2024 ongegrond verklaard. De student heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 20 november 2024 heeft de student zijn beroepsgrond over de bevoegdheid van de examencommissie ingetrokken. De examencommissie heeft aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden van de student, waaronder ADHD en stress door een rechtszaak tegen zijn moeder, niet voldoende aanleiding gaven om het BSA uit te stellen.

Het CBE heeft geconcludeerd dat de examencommissie terecht het negatieve BSA heeft afgegeven, omdat de student in totaal slechts 25 van de vereiste 42 ECTS heeft behaald. De Raad van State heeft in zijn uitspraak op 11 december 2024 het beroep van de student ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen causaal verband is tussen de persoonlijke omstandigheden van de student en het niet behalen van de studiepunten. De Raad van State heeft ook opgemerkt dat de student niet tijdig bewijs heeft geleverd van zijn persoonlijke omstandigheden, waardoor de onderwijsinstelling niet in staat was om passende maatregelen te nemen.

Uitspraak

202406443/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van Tilburg University (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 26 augustus 2024 heeft de examencommissie Maatschappijwetenschappen van de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences (hierna: de examencommissie), namens de decaan, aan [appellant] een negatief bindend studieadvies (hierna: BSA) uitgebracht.
Bij beslissing van 19 september 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J. Heffels, zijn verschenen. Ook hebben namens de examencommissie M. Weel en M. Speetjens digitaal aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Intrekking
2.       Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] de beroepsgrond over de bevoegdheid van de examencommissie om het negatief BSA uit te brengen, ingetrokken.
Inleiding
3.       [appellant] is een student aan de Tilburg University. In het studiejaar 2021-2022 stond hij ingeschreven voor de bacheloropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen en in het studiejaar 2022-2023 stond hij ingeschreven voor de bacheloropleiding Personeelswetenschappen. Voor beide opleidingen is de inschrijving beëindigd wegens een negatief BSA. [appellant] heeft in die studiejaren onvoldoende studiepunten behaald (respectievelijk 6 en 10 ECTS).
4.       In het studiejaar 2023-2024 stond [appellant] ingeschreven voor de bacheloropleiding Sociologie. Omdat hij dat studiejaar onvoldoende studiepunten heeft behaald (15 ECTS), heeft de examencommissie een negatief BSA uitgebracht. De door [appellant] aangevoerde bijzondere omstandigheden, ADHD en stress door een rechtszaak tegen zijn moeder, gaven volgens de examencommissie onvoldoende aanleiding om het definitieve BSA uit te stellen.
Beslissing van het CBE
5.       Het CBE heeft het standpunt ingenomen dat de examencommissie terecht aan [appellant] een negatief BSA heeft uitgebracht. Over studiejaren 2022-2023 en 2023-2024 heeft [appellant] in totaal 25 ECTS van de benodigde 42 ECTS voor een positief BSA behaald. Niet is gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de door [appellant] aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van het BSA. Het CBE acht daarvoor van belang dat [appellant] in beide studiejaren twee inleidende methodevakken, waarvoor hij beide in totaal vier tentamenkansen heeft gehad, niet heeft gehaald. Daarbij komt dat er in studiejaar 2022-2023 nog geen sprake was van familieomstandigheden die een beperkende invloed hebben gehad op zijn studievoortgang, terwijl ook dat jaar een negatief BSA aan hem is uitgebracht. De examencommissie mocht gelet op die studieprestaties volgens het CBE twijfelen aan het niveau van [appellant]. Verder heeft het CBE overwogen dat de ADHD niet door een deskundige is gediagnosticeerd, ondanks dat [appellant] op de noodzaak daarvan in studiejaar 2022-2023 is gewezen.
Beoordeling van het beroep
6.       [appellant] betoogt tevergeefs dat het CBE ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat er geen causaal verband is tussen zijn persoonlijke omstandigheden en het niet voldoen aan de voortgangsnorm van 42 ECTS.
6.1.    [appellant] heeft niet eerder dan op 15 oktober 2024 met een voorlopige diagnose van een psycholoog onderbouwd dat hij door ADHD is beperkt in zijn studievoortgang, terwijl hij tenminste sinds februari 2023 op de hoogte is van de noodzaak van melding van bijzondere persoonlijke omstandigheden inclusief het leveren van bewijsdocumenten. Met die te late onderbouwing heeft hij de onderwijsinstelling de mogelijkheid ontnomen om tijdig maatregelen te nemen om hem tijdens de studie te ondersteunen, zoals extra tijd tijdens tentamens. Hierdoor kan een mogelijk causaal verband niet meer worden vastgesteld, wat voor rekening en risico van [appellant] komt.
Daarnaast staat onvoldoende vast dat [appellant] een positief BSA zou hebben gehaald, als hij daarin wel door de onderwijsinstelling was ondersteund. Voor alle drie de bacheloropleidingen heeft hij ieder studiejaar in ruime mate niet voldaan aan de voortgangsnorm van 42 ECTS. Het CBE heeft hierbij terecht van belang geacht dat onder de niet behaalde vakken ook twee inleidende methodevakken vallen, waarvoor [appellant] ieder vier tentamenkansen heeft gehad. Daarbij komt dat zowel uit de door [appellant] overgelegde voorlopige diagnose als uit de als nader stuk overgelegde diagnose van de psycholoog van 14 november 2024 blijkt dat het streefniveau van [appellant] op het vlak van opleiding (eerst VWO en nu WO) niet passend lijkt te zijn bij zijn cognitieve capaciteiten.
6.2.    Over de rechtszaak die speelde tegen zijn moeder overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit een zodanige invloed heeft gehad op zijn studiebelastbaarheid dat hij daardoor geen positief BSA heeft gehaald. Hoewel het voorstelbaar is dat de rechtszaak een tijdelijke invloed had op zijn studeerbelastbaarheid, zoals bij de voorbereiding voor een tentamen, verklaart dit niet dat hij het hele jaar onvoldoende studieresultaten heeft gehaald. Ook uit de door [appellant] overgelegde dagvaarding volgt niet in welke mate de rechtszaak van invloed is geweest op zijn studiebelastbaarheid.
6.3.    Gelet op het voorgaande heeft het CBE zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat een causaal verband bestaat tussen de gestelde persoonlijke omstandigheden en het niet voldoen aan de studievoortgangsnorm. Het CBE heeft daarom terecht het negatieve BSA in stand gelaten.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
488-1062
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.8b
1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit, hogeschool of levensbeschouwelijke universiteit brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale associate degree-opleiding of bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de associate degree-opleiding of de bacheloropleiding. In geval van een deeltijdse associate degree-opleiding of bacheloropleiding regelt het instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.
2. Onverminderd het eerste lid kan het instellingsbestuur het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd.
3. Aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. Het instellingsbestuur kan de afwijzing uitstrekken tot opleidingen die met de desbetreffende opleiding het propedeutisch examen gemeen hebben. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd.
[…]
6. Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de studieresultaten en de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, alsmede op de termijn, bedoeld in het vierde lid.
7. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt.
Onderwijs- en Examenreglement 2023-2024
Artikel 9.1
1. Aan het einde van het eerste studiejaar waarin een student staat ingeschreven voor de propedeutische fase, doch uiterlijk op 31 augustus van het jaar ontvangt betrokkene een advies in  de zin van artikel 7.8b van de wet over de voortzetting van deze opleiding, behoudens de uitzonderingen genoemd in artikel 9.3 lid 1. De propedeutische fase omvat de eerste periode in de bacheloropleiding aan deze instelling met een studielast van 60 ECTS-credits.
[…]
3. Aan het studieadvies wordt geen afwijzing verbonden als bedoeld in lid 5, indien de student voor het einde van dat studiejaar ten minste 42 ects-credits heeft behaald.
4. Voor zover aan de student vrijstelling is verleend voor onderdelen van de
desbetreffende propedeutische fase, worden deze meegeteld met het oog op het behalen van het in lid 3 genoemde aantal ects-credits.
5. In alle overige gevallen wordt een studieadvies gegeven, waaraan een afwijzing is verbonden.
Artikel 9.3
1. Het studieadvies als bedoeld in artikel 9.1 lid 1 wordt aangehouden, indien:
[…]
b. er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 9.6.
Artikel 9.4
1. Uiterlijk op 15 augustus van het desbetreffende studiejaar ontvangt de student schriftelijk bericht van het voornemen van het studieadvies als bedoeld in artikel 9.1.
2. De student wordt in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van dit voornemen te worden gehoord, alvorens het studieadvies wordt uitgebracht.
Artikel 9.6
1.  Bij het oordeel over het aanhouden van een studieadvies zoals bedoeld in  artikel 9.3 eerste lid  sub b, worden uitsluitend de volgende bijzondere omstandigheden van betrokkene in aanmerking genomen:
• ziekte, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis,
• zwangerschap,
• bijzondere familieomstandigheden,
• het lidmaatschap, daaronder begrepen het voorzitterschap, van de universiteitsraad, faculteitsraad, bestuur van de opleiding of van de desbetreffende opleidingscommissie, dan wel een andere bestuursfunctie, waarvoor de universiteit een bestuursbeurs beschikbaar stelt,
• een door het College van Bestuur toegekende talentstatus,
• andere dan de hierboven genoemde omstandigheden die,  indien deze door het instellingsbestuur niet in  de beoordeling zouden worden betrokken, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, indien en voor zover deze omstandigheden ertoe hebben geleid dat het vereiste aantal ECTS-credits niet werd behaald.
2. Genoemde bijzondere omstandigheden worden uitsluitend in aanmerking
genomen, indien deze zo spoedig als redelijkerwijs verwacht mag worden door of namens betrokkene zijn gemeld aan de studentendecaan.
3. De student die zich beroept op bijzondere omstandigheden dient deze aan te tonen.
4. Ten behoeve van de beoordeling van een beroep op bijzondere omstandigheden kan de voorzitter van de examencommissie aan een studentendecaan of aan een ter zake deskundige advies vragen.