202405989/1/R3.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Tynaarlo,
appellante,
en
de raad van de gemeente Tynaarlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidzijde Zuidlaardermeer, waterscouting en surfstrand" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door J de Kleine en N. Nijboer, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. De gemeente wil het surfstrand en de ligweide aan de zuidkant van het Zuidlaardermeer opnieuw inrichten en de waterscouting Nicolaasgroep naar deze locatie verplaatsen. Ten behoeve van de waterscouting zijn er enkele gebouwen nodig, waaronder een clubgebouw. Het gedeelte achter de ligweide zal enkele weken per jaar worden gebruikt als kampeerterrein voor de waterscouting. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op grond van de bestemming "Natuur- en agrarisch gebied Noordlanden" die ingevolge het bestemmingsplan "Zuidoevers Zuidlaardermeer" op de gronden rust. De raad heeft daarom het bestemmingsplan vastgesteld.
3. [appellante] is eigenaresse van een recreatiewoning op het perceel [locatie] in Midlaren. Deze recreatiewoning staat op een recreatieterrein aan de zuidoever van het Zuidlaardermeer, ten oosten van het plangebied. [appellante] is het niet eens met de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Belanghebbendheid
5. De raad wijst er in zijn brief van 3 oktober 2024 op dat [appellante] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij geen feitelijke gevolgen ondervindt van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen. Niet in geschil is dat [appellante] een zienswijze heeft ingediend. Dit betekent dat zij alleen al daarom in haar beroep kan worden ontvangen. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraken van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, waarin zij is ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7. De vraag of [appellante] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) laat de Afdeling daarom in het midden. Omdat, zoals volgt uit wat hierna is overwogen, de beroepsgronden van [appellante] niet slagen, kan ook in het midden worden gelaten of deze beroepsgronden, gelet op artikel 8:69a van de Awb, tot vernietiging van het bestreden besluit hadden kunnen leiden. Beoordeling van het beroep
6. [appellante] betoogt dat de raad eraan voorbij is gegaan dat de waterscouting op de nieuwe locatie geluidsoverlast zal veroorzaken en de verplaatsing er mogelijk toe zal leiden dat de ligweide niet meer openbaar toegankelijk is.
6.1. In de plantoelichting staat dat het huidige gebruik van de gronden voor dagrecreatie wordt voortgezet. Daarbij is vermeld dat de ligweide blijft bestaan en, net zoals in de huidige situatie, voor een ieder toegankelijk zal zijn. Op de zitting heeft de raad dit herhaald. Volgens de raad betekent de verplaatsing van de waterscouting niet dat die gronden niet meer openbaar toegankelijk zullen zijn. Over de gestelde mogelijke overlast heeft de raad in de Nota van beantwoording zienswijzen (hierna: de Zienswijzennota) aangegeven dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan de verschillende belangen zijn afgewogen. De verplaatsing van de waterscouting doet volgens de raad niet af aan de rust en ruimte voor omwonenden en gebruikers. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de activiteiten van de scouting plaatsvinden op een terrein dat al gebruikt wordt voor dagrecreatie. De raad heeft verder aangegeven dat voor de bewoners en recreanten van het naastgelegen recreatieterrein juist geldt dat de activiteiten van de waterscouting zullen gaan plaatsvinden op een terrein dat verder van het recreatieterrein is gelegen dan de huidige locatie.
6.2. Uit het voorgaande volgt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de gevolgen van de activiteiten van de waterscouting voor de omgeving heeft betrokken. De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad de belangen onvoldoende heeft afgewogen en het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen. Het betoog slaagt niet.
7. [appellante] betoogt dat één van de twee toegangswegen naar het recreatieterrein, de Noordma, is afgesloten, waardoor zij niet langer via Zuidlaren haar recreatiewoning kan bereiken, en dat het pad op de camping is versmald, waardoor haar recreatiewoning moeilijk voor haar te bereiken is.
7.1. De raad heeft op de zitting aangegeven dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op de door [appellante] bedoelde ontsluitingen. De Afdeling ziet geen aanleiding de raad hierin niet te volgen. De bezwaren van [appellante] daarover kunnen in deze procedure daarom niet aan de orde komen.
8. [appellante] betoogt dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Volgens haar zijn er in het verleden afspraken gemaakt over de herontwikkeling van een groot gebied ten zuiden van het Zuidlaardermeer. Deze herontwikkeling is niet uitgevoerd en gemaakte afspraken zijn niet nagekomen. Er wordt volgens [appellante] met dit plan ten onrechte slechts een deel van het oorspronkelijke project uitgevoerd.
8.1. De raad heeft in de Zienswijzennota toegelicht dat het door [appellante] bedoelde project Zuidoevers niet kon worden uitgevoerd door onder andere de economische situatie, maar dat is onderzocht hoe initiatieven die aansluiten bij de oorspronkelijke doelstellingen zoveel mogelijk gefaciliteerd konden worden. Het plan waarvoor dit bestemmingsplan is vastgesteld, maakt volgens de raad alsnog een kwaliteitsslag in het gebied mogelijk.
8.2. De bezwaren die [appellante] heeft geuit, zijn niet zozeer gericht tegen dit bestemmingsplan, maar tegen het niet uitvoeren van het project Zuidoevers. Die bezwaren kunnen, zoals op de zitting is uitgelegd, in deze procedure niet aan de orde komen. Het gaat in deze procedure immers om de rechtmatigheid van het besluit van 9 juli 2024. De Afdeling ziet voorts in het aangevoerde ook geen grond voor het oordeel dat de raad een begrenzing van het plan heeft vastgesteld die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
473